|
straa ww, verv: straa - stree - gestreej 1. Strijden, mekaar tegenspreken en het gelijk niet aan de ander willen laten, bekvechten. Dââ zaa'k de miere van oeplooëpe, a'che zooë zit te straa. = Ik word zenuwachtig als je aldoor staat te strijden.
strakkës bijw 1. Straks, weldra, binnen afzienbare tijd, in het kort. 'k Zal aa strakkës, as er wa minder lawaat ës, iëjl den oïjtlëg wël doen. = Ik zal straks, als er wat minder lawaai is, je het hele verhaal wel vertellen.
stramijn zn (ne), mv: stramijne - verklw: stramèntsje 1. Stramien, patroon. [>Nl. stramien] In Willebroekstat zèn de strââte më[j] rââr stramien âângeleïj. = In Zuid-Willebroek werden de straten volgens een raar patroon aangelegd.
2. Stramien, weefsel van stevige draad. [>Nl. stramien] 'k Zèn bij Van Dijck oep de Mèt ne stramijn gâân ââle, want 'k gâân een mat steeke. = Ik haalde bij Van Dijck op het Van Landeghemplein een stramien, want ik ga een tapijt knopen.
streekevèntsje zn (e), =verklw, mv: streekevèntsjes 1. Man die veel gestes maakt, hovaardig iemand, iemand die zichzelf altijd als de beste wil laten gelden, die zichzelf altijd op de voorgrond plaatst. Gij zè toch e streekevèntsje, zënne! Ee sjaamââkerke dad ijgelek giëjn lap wêt of niks kan, balleve streeke verkooëpe. = Jij bent me toch wel een kerel die niet anders doet dat pochen op zichzelf, hoor! Iemand die veel show maakt maar die eigenlijk niets weet of niets kan, behalve zichzelf steeds op de voorgrond te dringen.
streekewèfke zn (e), =verklw, mv: streekewèfkes 1. Vrouw die veel gestes maakt, hovaardig iemand, iemand die zichzelf altijd als de beste wil laten gelden, die zichzelf altijd op de voorgrond plaatst. Paasde gij naa da'k ik verveïj zèn van da streekewèfke. Iederiëjn onderoïjt as medammeken âânkomt? Ikke ni, zënne. 'k Zèn beïjter as zij, èn ik ëm teminste annen âân me lijf! = Denk je nu echt dat ik bang ben voor die opschepster? Allemaal ruim baan als mevrouwtje in de buurt is? Wel, ik niet dus! Ik voel me eigenlijk beter dan zij is, en ik kan tenminste werken!
striele zn (-), =mv 1. Kuren, luimen, nukken, slecht humeur. Kan zelfs tot de graad van woedeaanval gaan. Och! Ge moet dââ eene zien! Meniëjreke eïj zen striele wee... da zal wël oovergâân gelèk as't gekommen ës, zeeker? = Ach! Je moet er niet op letten! Meneertje heeft weer kuren... dat gaat wel voorbij net zoals het begonnen is, waarschijnlijk? Naa kunde beïjter oïjt zen gebiere blijve, want e[n] eïj zen striele wee! = Nu kan je beter bij hem uit de buurt blijven, want hij heeft weer een woedeaanval.
strippe ww, verv: strip - stripte - gestript 1. Plassen, wateren. Diëj[n] eïj de schooën gewooënte oem teege mijn ââg te strippe, mââ 'k zal em strak ës âânpakke. = Hij heeft de slechte gewoonte om tegen mijn haag te plassen, maar ik ga hem straks even rechtuit mijn mening zeggen.
2. Zijn kleren uittrekken. 'k Ëm bij den doktoor moete strippe. = Ik moest bij de dokter m'n kleren uittrekken. Die wèrrekt in een baar wââ da ze strippe. = Ze werkt in een striptease-bar.
stroïjs bijv nw, tvgl: stroïjs - stroïjzer - stroïjst 1. Dik en groot, goed in het vel zittend, struis. Moete gij[j] ooëk nââ ne winkel ve stroïjze mènse? = Koop jij je kleding ook in een zaak waar men extra grote maten heeft?
2. Ook figuurlijk. Aat aa stroïjs! = Hou je goed! Hou je taai! Hou je sterk!
3. Ook figuurlijk. Stront-wie-eïjd-aa-gescheete? = Wordt gebruikt tegen een opschepperig iemand. Iemand die uit de hoogte doet, waarbij hij er aan wordt herinnerd wie zijn ouders waren, van welke afkomst hij is. De stront oïjt imant ze gat vrââge. = Alles tot in het kleinste detail willen weten.
strooëdèk zn (e), geen mv: 1. Letterlijk: een strooien dak. Ik ëm altij gedreümt van een eÎjgen oïjs më[j] e strooëdèk, tota'k ooërde oeveel assurance da ge dââveu moet betââle. 't Zëlle panne weürre, paas ek. = Ik droomde altijd van een eigen woning met een strooien dak, tot ik hoorde hoe hoog de verzekeringspremie is. Ik vermoed dus dat we beter een pannendak nemen.
strooët zn ('t), mv:- - verklw: - 1. Stro, vaak ook gebruikt voor het aanduiden van andere graangewassen. Die lââge[n] in 't strooët te fikfakke! = Ze waren in het stro aan het spelen.
strop zn (een), mv: stroppe - verklw: stroppeke (e) 1. Lus, strop, valstrik. E[n] ës gâân stroppe zëtte veü de konijne. = Hij heeft valstrikken geplaatst om konijnen te vangen.
2. Aars. 'k Ëm ziëjr âân m'n strop. = Ik heb pijn aan mijn aars. 'k Ëm 't speïjn âân men strop. = Ik heb last van aambeien.
3. Ook figuurlijk. E[j] eïj[g] et âân zen strop! = Hij is geklist! Men heeft hem te pakken! Men heeft hem beet!
strotsjesvollek zn (et), =mv 1. Letterlijk: straatjesvolk, gepeupel, rapâille, groep van mensen die aangeven dat ze geen hoge opvoeding hebben genoten. Më de jââremèt voele'k ik mij toch ni gerust as da strotsjevollek in 't kaffee binnevalt. Zooën boere da da zèn! = Met de Jaarmarkt wordt ik ongerust als dat gepeupel de herberg binnenkomt. Het zijn echt onbeschofteriken!
stuude zn (de), mv: stuudes 1. Studie, lessen. Wëlleke stuudes vollegde gij, manneke? = Wat studeer je, jongen? Amaj... ze zëgge da da moejeleke stuudes zèn. = Maar, maar ... men beweert dat het een moeilijke studierichting is, dat het niet makkelijk is.
2. Kort voor studiezaal, lokaal waar de nablijvers in een school meestal moeten verzamelen tot ze naar huis kunnen of worden opgehaald. Vandenââvet moet'ek in de stuude blijve, mââ da's niks, want dèn kan ek men oïjswèrrek al mââke. = Vanavond moet ik nablijven op school, maar dat is niet erg want dan kan ik mijn huistaken al afwerken.
stuudemiëjster zn (ne), mv: stuudemiëjsters - verklw: stuudemiëjsterke (e) 1. Studiemeester, leraar die toezicht houdt op de nablijvers in de studiezaal . 'k Aa sjans want de stuudemiëjster was zjeüst diëj van deüts, èn naa kost'ek 't iëjn èn 't ander vrââge. = Ik had geluk dat de toezichthoudende leraar die van Duits was. Daardoor kon ik een aantal vragen stellen.
sukkelstrâât zn (de), mv: - - verklw: sukkelstrotsje (e) 1. Onaangename en hachelijke situatie, miserie, onplezierige toestand. Wordt meestal in de verkleinvorm gebruikt. Më[j] al da poefe zèn me ëcht in e sukkelstrotsje terèchtgekomme. = Doordat we teveel op afbetaling hebben gekocht, zitten we nu in een lastig parket. In de sukkelstrâât gerââke = aan lager wal geraken, van de kant in de gracht belanden, er op achteruit gaan...
Zie ook: soekele, soekelstrâât
suppozitwaar zn (ne), mv: suppositwaars - verklw: suppositwarreke (e) 1. Zetpil. [>Fr. suppositoire] A'che keüts ët moette mââ ne suppositwaar oepsteeke. = Als je koorts hebt kan je best een zetpil gebruiken.
sus zn (ne), mv: - 1. Bewustzijn. As em bloed zie, valt em gewooënlek derëkt van zene sus. = Als hij bloed ziet vloeien, valt hij meestal flauw.
zn (ne), mv: susse - verklw: suske (e) 2. Naam die in Willebroek gegeven wordt aan iemand die bij de Christelijke partij is. E zââterdag gââ't muziek van de Susse[n] oïjt. = Nu zaterdag gaat de katholieke fanfare op ronde.
suspènswaar zn (ne), mv: suspènswaars - verklw: suspènswarreke (e) 1. Draagband voor mannen. [>Fr. suspensoir] De zjimnastikkers drââge dikkels ne suspënswaar. = De turners hebben vaak een draagband.
swanatirrël zn (de), mv: - 1. Natuurzijde. [>Fr. soie naturel] Die[j] eur traakliëjt was iëjlemââ van swanatirrël. = Haar trouwjapon was gemaakt van natuurzijde.
swènst bijw 1. Intussen, terwijl. Swènst da meniëjr gâân pottepakke[n] ës, ëmme'k ik de klaan manne gewasse[n] èn gekokt! = Terwijl meneer gaan pintelieren is, heb ik de kinderen in bad gezet en het eten bereid. Hier duidelijk als verwensing bedoeld!
Zie ook: twènst
swèrrekendââs / swèrrekendochs bijw 1. Zoals op een werkdag. Oep ze swèrrekendââs = gekleed zoals men gekleed is om te gaan werken.
bijv nw, geen tvgl 2. Zoals op een werkdag. Ik ëm men swèrrekendochse broek âân èn gij aa swèrrekendochs kliëjt. = ik draag mijn werkbroek en jij je jurk om te gaan werken.
swit zn (de/ne), mv: - 1. Gevolg bij een feest of bijv. bij een trouwpartij. 'k Moet veü[r] ons Mèrrieke nog e lank kliëjt mââke, want z'ëmme gevrââgd da ze meegââ in de swit van de Sjarel èn Lewieza. = Ik moet voor Marietje nog een lange jurk maken, want ze werd gevraagd om mee te lopen in het gevolg van het huwelijk van Karel en Louisa.
|
Laatste wijziging | 11-07-2008 - Toevoegen afbeeldingen 24-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |