|
èbbewèbbe zn (nen), mv: èbbewèbbes 1. Domoor, dommerik; wordt vaak gebruik in een meelijwekkende betekenis. Kom[d] agaa[j] ie, sen èbbewèbbe, da 'k ik da doen. = Geef het maar aan mij, sukkelaartje, ik zal het wel doen.
ëchtechèntëchtech bijw 1. Echt waar, oprecht, naar erewoord. Naa meegde mij ëchtechèntëchtech gelooëve, zëlle! = Nu mag je me echt geloven, hoor!
èèk / èèkes uitroep 1. Bah! Toen za'k ik dââ iniëjns zooën dikke spin zitte... èèkes! = Ik schrok me rot toen ik daar plotseling een heel grote spin zag zitten. Bah!
eele / eule bez vnw 1. Van hen, van hun. z'Ëmme[n] eele kliëjre gepakt èn ze zèn deugegâân. = Ze hebben hun kleren bij elkaar geraapt en dan zijn ze vertrokken.
eene bijw 1. Heen, naartoe, uitdrukking van beweging. [>NL. heen] Wââ da m'eene gewëst zèn? Aa nââ de fooër! = Waar we naartoe geweest zijn? Naar de kermis!
eer / eur bez vnw 1. Van haar, haar. Zij[d] eure vënt lââte zitte. = Ze heeft haar man verlaten.
èèr zn, (een), geen mv, geen verklw 1. Houding, air, pose. Zie naa[j] ës më wa[d] een voïjl èèr da da smeïjrlappeke dââ stââ! = Let maar eens op de arrogante houding van die verwerpelijke kerel! In pleüts van zooë'n èèr t'ëmme, zodde beïjter wa vrindeleker zijn teege mij! = Je zou beter vriendelijk zijn tegen mij, in plaats van zo een toon tegen mij aan te slaan!
èèt zn (een), mv: èète - verklw: ètsje (een) 1. Erwt. Ètsjes kunde zooëwël gedrooëgd as vès kooëpe. = Erwten kan je droog en vers kopen.
2. Ook figuurlijk gebruikt om het oog of het hoofd aan te duiden. Mogelijk omdat zowel een erwt als een oog bolrond zijn. Ze zëgge[n] altij as g'een blaa[j] èèt ët da g'er ne raaven bifstuk moet oeplëgge. Zaa da naa[j] ëcht iet geeve? = Men beweert dat je een rauwe biefstuk op een blauw oog moet leggen. Zou dat echt helpen?
eevezijdeg bijv nw, tvgl: eevezijdeg - eevezijdeger - eevezijdegst 1. Parallel, evenwijdig. Die strââte looëpe[n] eevezijdeg. = Die straten lopen parallel. Zie ook: gelijkwijdech.
ëffe bijw 1. Even, van gelijke waarde, quitte, niets meer schuldig. A'k aa tees beteuld ëm, dèn zèn m'ëffe. = Als ik je dit betaald heb, dan zijn we quitte.
ëffenaf bijw 1. Echt, oprecht. 't Ës ëffenaf èrreg. = het is echt heel erg. Diëj[n] eïj naa ëffenaf in mene nees gebeete. = Die heeft echt waar in mijn neus gebeten.
eïjch zn (den), geen mv. 1. Gekneed brood, zoals het bijv wordt gebruikt in de voederballen bij het vissen (?)
2. Werktuig dat werd gebruikt door de boeren (?)
eïjvegoe bijw 1. Even zo goed, evengoed, evenzeer. 'k Aa eïjvegoe iniëjns nââ[r] ie kunne komme, in pleüts van nog langs den Dôôre te gâân, want et was al toe. = Ik had evengoed direct naar hier kunnen komen, in plaats van langs Isidoor (hier de naam van een supermarkt) te gaan, want de zaak was al gesloten.
eïjvelank bijw 1. Even lang, van gelijke lengte, grootte of tijdsduur. Of da ge naa langs d'ottoostraade rèdt of langs de binnewègskes, da duurt eïjvelank. = Of je nu langs de snelweg of binnendoor rijdt, het zal even lang duren. Onze Zjèf ës twiëj jââr joenger as ons Mèrieke, mââ ze zèn eïjvelank. = Onze zoon Jozef is twee jaar ouder dan onze dochter Marietje, maar ze zijn even groot. Zie ook: aleïjvelank.
eïjverèks bijv nw, tvgl: eïjverèks - eïjverèkser - eïjverèkst 1. Averechts, verkeerd, tegendraads. Wââroem zëdde gij naa altij zooë eïjverèks? = Waarom ben je altijd zo tegendraads?
eïjverèkse zn (nen), mv: eïjverèkse 1. Tegendraads persoon, dwarsligger, iemand die averechts doet. Gij sen eïjverèkse vènt! = Jij bent een dwarsligger.
2. Homofiel. Diëj zal ni traave, want da's nen eïjverèkse. = Die man zal niet trouwen want hij is homo.
eïjverèksoem bijw 1. Omgekeerd, ondersteboven, binnenstebuiten. 'k Ëm mene frak eïjverèksoem âân. = Ik heb mijn jas binnenstebuiten aangetrokken.
eïjveveel / eïjveveul bijw, bijv. nw., tvgl: - 1. Evenveel, een gelijke hoeveelheid, een gelijk bedrag of waarde. 'k Zèn passëdde weïjk nââ de soldes gewëst, èn oemda'k niks nââ men goesjting von zèn ek më[j] eïjveveul sènte truggekomme as da'k vertrokke was. = Vorige week ben ik op koopjesjacht gegaan, maar omdat er niets naar mijn zin te vinden was ben ik met evenveel geld teruggekomen als waarmee ik vertrokken was. Mokt aa ni[j] ongerist: of da ge naa in frange of in euroos beteült, et kost eïjveveel. Allee... da zaa toch moete. = Maak je geen zorgen: of je nu in Belgische frank of in Euro's betaalt, het kost even veel. Nu ja... zo zou het toch moeten zijn.
|
Laatste wijziging | 01-06-2008 - Toevoegen afbeeldingen 18-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |