|
gaat bijv nw, stofnaam 1. Gemaakt van goud of met goud bedekt. Diëjn eïj nen tant van gaat. = Hij heeft een gouden tandprothese.
zn (`t), mv: - 2. Goud, chemisch element, stofnaam. Ne rink in gaat. = Een gouden ring.
3. Bedekt met of gemaakt van goud. Da's iëjlemââ in `t gaat. = Dat is helemaal vervaardigd van goud. Een brazjelët oïjt gaat. = Een gouden armband.
gaave bijv. nw, geen tvgl. 1. Gemaakt van goud of met goud bedekt. Ne gaave[n] tant. = Een met goud bedekte tandprothese. Diëj dènkt zeeker dattem ne gaave[n] eïj? = Die man heeft een zó hoge dunk van zichzelf, dat hij denkt zich alles te kunnen veroorloven. Ze viere[n] eele gaave zjubbelee. = Ze vieren hun 50ste huwelijksverjaardag.
gaffele ww, verv: gaffel - gaffelde - gegaffeld 1. Schrokkerig grote hoeveelheden eten. Komt van het gebruik van de gaffel: een soort van hooivork waarmee telkens een grote hoeveelheid op de hooikar kan worden geschept. Zie diëj sloeker naa ës zitte gaffele! E[n] eïj persies al een meünt giëjn eete nemiëj gezien! = Zie hem daar zitten schrokken! Het lijkt net of hij in geen maand eten gekregen heeft!
As m'oep kamp gâân më de scoots, eete me natuurlijk oïjt gamëlle. Zied ons dââr al më tallooëre soekele? = Als we met de scouts op kamp zijn, eten we uit een blikken keteltje. Zie je ons daar al borden (en alle nadelen ervan) gebruiken?
2. Ook figuurlijk: doordat een gamël uit blik is, en dat dit etensblik in alle omstandigheden wordt meegenomen, krijgt het etensgerei al gauw deuken. Ondanks dat het blik best bruikbaar blijft, ziet het er vaak oud en gebruikt uit. Vandaar dat men de uitdrukking een aa gamël gebruikt om een ouder voorwerp aan te duiden, waaraan men duidelijk de tand des tijds herkent. Misschien wordt het woord ook gebruikt voor het Nederlandse woord "gammel"? Noemde gij die[j] aa gamël nog nen ottoo? 't Reïjgent ooveral binne èn ge verstokt drij kiëjre zoveel naft as in ne nieven ottoo! = Noem jij die oude wagen nog een auto? Er zijn overal lekken, en het verbruik ligt drie maal zo hoog als bij een nieuwe wagen!
gank zn (ne/de), verklw: gankske (e) 1. Doorgangsruimte, waar meestal meerdere deuren op uit komen. Angt'aave frak mââ[r] âân de kapstok in de gank. = Hang je jas maar in de vestiaire in de hal.
2. Manier van gaan, wijze van lopen. Diëj mèns eïj ne rââre gank; persies of dat'em altij soempelt. = Die persoon heeft een rare manier van lopen, het lijkt net of hij voortdurend struikelt.
garaazj zn (een), mv: garaazje - verklw: garaazjeke (e) 1. Garage, plaats om een auto te stallen. Zët den ottoo mââ veu de pooët van de garaazj. = Zet de auto maar voor de garagepoort. Mijn garaazj ës grooët genoeg oem drij ottoos in te zëtte. = Mijn garage is ruim genoeg om drie auto's te stallen.
2. Garage, autoherstelplaats. 'k Moet më menen ottoo nââ de garaazj want 'k ëm stukke. = Ik moet met de auto naar de garage, want er is een defect.
3. Plaats waar men auto's verkoopt, meestal bij merkdealers. 'k Zèn verleej zondag nââ de garaazj van de Fort gewëst, want k' paas oem van't jââr ne nieve[n] ottoo te kooëpe. = Vorige zondag ben ik naar de dealer van Ford geweest, want ik denk er over om dit jaar een nieuwe auto te kopen.
gardavoe uitdrukking 1. Let op, hoor! Ik hou je in de gaten! [>Fr. garde-à-vous] Da's naa al iëjl den achternoen da'k aa moet zëgge da ge stillekes moet zijn, èn ge wilt ni leüstere! A ge naa ni derëkt leüstert, dèn krègde sebiet en goej rammeling! Gardavoe, ë! = Dat is nu al de hele namiddag dat ik je zeg dat je stil moet zijn, en je wil maar niet luisteren! Als het nu niet onmiddellijk verandert, dan krijg je seffens een pak slaag! Let op, hoor!
gat zn (e), mv: gatte / gââte - verklw: gatteke/gotsje (e) 1. Opening, gat. E[j] eïj e gat in zen èm gemokt. = Hij heeft zijn hemd gescheurd.
2. Meer volkse naam voor het achterste, de billen. Iet van ze gat schidde. = Iets afwimpelen, proberen om iets niet te moeten doen. Stââ dââ toch ni zooë âân oe gat te krabbe! = Wordt in meerdere betekenissen gebruikt, o.a.: draai niet rond de pot en zeg wat op je lever ligt. Më[j] aa gat oemstoempe wa da che mëaa anne rècht zët. = Letterlijk: met zijn achterste omver duwen, wat men net met de handen heeft rechtgezet. Deze uitdrukking kan worden gebruikt om de beperkte beschikbare ruimte aan te duiden, maar ook om de onhandigheid van iemand te bekritiseren. Më[j] een beneepe gat. = Angstig, niet goed durvend, wetende dat men schuld heeft aan iets. Oïjt e naa gat komme. = Tegen de zin iets betalen. Wordt meestal gezegd als men het heeft over iemand die gierig. Die[j] eïj giëj zittend gat. = Ze is altijd in de weer, ze is voortdurend met iets bezig. Diëjn braave mèns zaa ze gat nog wëggeeve... zooëne goezak! = Die brave man zou zelfs zijn achterste wegschenken ... zo een goed mens!
3. Ook figuurlijk. E pakt ze gat in zen anne, èn e[j] ës er më wëg! = Hij gaat weg! Hij pakt alles in en verlaat ons / de zaak! Hij stapt het af! Hij verdwijnt! Hij sluipt weg! Dââ veïj'k ik me gat âân, joeng! = Daar trek ik me niets van aan, kerel! Daar hou ik geen rekening mee, hoor! Teege[n] aa gat! Dââ zèn aa bille 't dikst! = Daar kan je naar fluiten! Dat krijg je niet voor elkaar! Ze gat drôô = zich omkeren, zich omdraaien, weggaan. 'k Aa me gat nog niet gedrôôd of ze wââren al trig kattekwââ âân't oïjtââle. = Ik had me nog niet omgedraaid, of de rakkers haalden alweer kattekwaad uit. Ge moet aa kliëjt ës lââte pèsse! 't Komt persies oïjt et gat van e vèrreke! = Je moet je jurk laten persen! Ze is helemaal gekreukt! As gij bij den troep zè, dèn zeülde nog dikkels paaze oe goe da g'et ie toïjs ot! Da zal aa gatteke nogal ës vââre, së! = Als je je militaire dienstplicht volbrengt, zal je nog vaak beseffen hoe goed je het thuis wel had! Daar ga je flink moeten aan wennen / dat zal je vaak missen!
4. uitdrukking: achterimantzegatlooëpe = Iemand volgen, iemand navolgen, iemand involgen, doen wat iemand zegt. A ge naa paast da'k ik achter imantzegatgâânlooëpe oem iet gedâân te krijge, dèn ëdde't toch verkiëjrd veu, zënne! = Als je nu denkt dat ik iemand naar de mond ga praten om er voordeel uit te halen, dan denk je echt wel verkeerd. Ge moet ni achtermegatlooëpe! Dad eüllept ni! Va mij krègde niks, èn dââmee oïjt! = Je moet me niet proberen te paaien, dat helpt niets. Van mij krijg je toch niks, en daarmee uit!
gatdèrrem zn (ne), mv: gatdèrreme 1. Aars, darm aan de anus.
gatkrabber zn (ne), mv: gatkrabbers - verklw: gatkrabberke (e) 1. Letterlijk iemand die voortdurend aan zijn achterste staat te krabben: Stâât dââ ni zooë âân aa gat te krabbe.
2. Wordt ook figuurlijk gebruikt om iemand aan te duiden die niet veel durft, of die altijd treuzelt. Stââ ni âân aa gat te krabbe ën doe veüts! = Sta niet te treuzelen, ga verder.
gatlèkker zn (ne), mv: gatlèkkers - verklw: gatlèkkerke (e) 1. Vleier, mouwveger. Iemand die probeert door anderen te vleien iets voor mekaar te krijgen, of zijn eigen positie hierdoor te verbeteren. [>Nl. gatlikker] Van gatlèkkers zè'm ie ni gedint. = Je moet niet proberen om ons te vleien, dat zal je niet helpen.
|
Laatste wijziging | 15-06-2008 - Toevoegen afbeelding 06-06-2008 - Toevoegen afbeelding 23-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |