|
gibbere ww, verv: gibber - gibberde - gegibberd 1. Giechelen. Wa zitte die joenge tëfkes dââ naa te gibbere? Ze zèn toch ni më mij[j] âân't lache? = Wat zitten die jonge meiden daar nu te giechelen? Hopelijk zijn ze mij niet aan het uitlachen?
giëjlegans bijw 1. Helemaal, volledig. Da zën 'k ik naa giëjlegans vergeete. = Dat ben ik nu geheel en al vergeten. Zie ook: iëjlegans.
giëjlemââ bijw 1. Helemaal, volledig. Ëdde gij da giëjlemââ oepgeete? = Heb jij dat helemaal opgegeten? Zie ook: iëjlemââ.
giëjneniëjne onbep vnw 1. Geen enkele, niemand. Wie datter oep tijd binnen was? Giëjneniëjne! = Wie er op tijd was? Niemand!
giëjseldop zn (ne), mv: giëjseldoppe - verklw: giëjseldoppeke (e) Zie: gësseldop.
gieroo zn (-), mv: - 1. Kinderspelletje. Er worden twee lijnen getrokken (of men neemt bestaande "grenslijnen"). Een groep kinderen moet overlopen van de ene zijde naar de andere zijde. Tussen de lijnen staat er echter een "aantikker", die op deze manier de overlopende kinderen vangt. Deze moeten dan met één voet op een lijn blijven wachten, tot ze door hun vrienden worden bevrijd. m'Ëmme gieroo gespëld oep de koer van 't school. = We hebben gieroo gespeeld op de speelplaats.
gij pers vnw 1. Jij, gij. Gij ët den bëste, zënne! = Jij bent de allerbeste, hoor!
glââzemanne zn nw (-), =mv. 1. Aardappelen die na het koken glazig, doorschijnend en hard geworden zijn en bovendien smaken ze slecht. Gëft mij vandenââvet mââ frutte; die glââzemanne moete'kik nemiëj[r] ëmme, zënne! = Voor mij vanavond frieten; die glazige aardappelen hoef ik echt niet meer! Zie ook: gelââzepetatte.
|
Laatste wijziging | 15-06-2008 - Toevoegen afbeelding 23-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |