|
bijw. 2. Blijven liggen, onbewaakt achterblijven, "rondrijden" in de figuurlijke betekenis. [>Nl. rijden] E lët ze speelgoet wee ligge raa. = Hij laat zijn speelgoed weer onbewaakt achter.
raajoep uitroep 1. Maak dat je wegkomt, zowel ten goede als ten kwade gebruikt. Ier ës aa pree èn raajoep naa! = Hier is je zakgeld en maak nu dat je weg komt!
rââpebakkes zn (e), mv: rââpebakkesse 1. Iemand met veel puisten op het gezicht. Ik weet dat diëj joenge de'r niks kan âân doen, mââr ijgelek eïjt em toch e rââpebakkes,ë? = Ik weet dat die jongen er niets kan aan doen, maar eigenlijk heeft hij toch veel puistjes in het aangezicht.
rââr bijv nw, tvgl: rââr - râârder - râârst 1. Raar, eigenaardig. Ëdde diëj rââre vènt dââ zien stâân? = Heb je die eigenaardige man daar gezien?
raaziel zn (een), mv: - 1. Iemand die op een platte of volkse manier rechtuit zijn gedacht zegt. Die persoon geeft daarbij de indruk hard te zijn, wat niet noodzakelijk het geval hoeft te zijn. Iëjderiëjn vindt da een raaziel. Mââ[r] ik kën em: een grooëte klëp èn e klaan ètteke! = Iedereen vindt dat een harde kerel. Maar ik weet wel beter: een grote mond maar bereid om iedereen te helpen en met iedereen mee te voelen als het erop aan komt.
raboesteg bijv nw, tvgl: raboesteg - raboesteger - raboestegst 1. Wild, zonder op te letten. A diëj klaane[n] zjeüst oïjt zen bëd komt ës em altij veel te raboesteg. = Als dat jongetje net wakker is, is het steeds te wild.
raboestechâât zn (ne), mv: raboestechââte - verklw: raboestechôtsje (e) 1. Iemand die raboesteg is, iemand die wild is en die helemaal niet oplet. De joenges van sërrewooreg zèn allemââ raboestechââte. = De dag van vandaag zijn de jongens veel te wild.
radee zn (-), mv: - 1. Op stap, op pad. Oep radee gâân = op stap gaan, uitgaan.
rafasjol zn (ne), mv: rafasjolle - verklw: rafasjolleke (e) 1. Speelvogel. Ooëk më[j] aaver te weürre blëft diëj vènt nen ëchte rafasjol. = Ook al wordt hij ouder, het blijft een echte speelvogel.
rakkejak zn (ne), mv: rakkejakke - verklw: rakkejakse (e) 1. Ratelsleutel, boortoestel of schroevendraaier waarbij men een richting kan instellen. De kracht wordt in één richting doorgegeven om te boor of te schroeven. Draait men het handvat in de andere richting, dan zorgt een soort van slipkoppeling ervoor dat dit geen beweging van de schroof of de boor als gevolg heeft. Ga kunt aa veul ongemakke bespââre deu më ne rakkejak de vijzen in te drôô. = Je kan je heel wat ongemak besparen door een ratelsleutel te gebruiken om schroeven vast te draaien.
rammasseere / rammesseere ww, verv: rammasseer - rammasseerde - gerammasseerd / rammesseer - rammesseerde - gerammesseerd 1. Vergaren, bijeenrapen, verzamelen. [>Fr. ramasser] Kom, manne! Rammasseerd aale spulle, want me gâân nââr oïjs. = Kom, jongens! Pak jullie spulletjes bij mekaar, want we gaan naar huis.
rammelbak zn (ne), mv: rammelbakke - verklw: rammelbakske (e) 1. Rammelkar, rammelende auto of rammelend vervoermiddel. A me de lottoo winne, kooëpe me ne nieven ottoo; dèn zè m'iniëjns van diëjn aave rammelbak af! = Als we de lotto winnen, kopen we een nieuwe auto; dan zijn we die oude rammelkar ineens kwijt.
rammenant zn (de), geen mv 1. Het hele zootje, samenraapsel, overschot, rest, overblijfsel, bocht, uitschot. [>Fr. rémanent = blijvend, overblijvend] Pakt aave rammenant bijiëjn, èn gââ mee! = Pak je boeltje in, en ga mee!
Zie ook: battaklang.
2. Minderwaardige goederen of minderwaardig materiaal. G'ot beïjter wa miëjr gëld oïjtgegeeve, in pleüts van diëj rammenant te kooëpe... = Je had beter iets meer gespendeerd, in plaats van die rommel te kopen...
rammetis / rèmmetis zn (de), geen mv. 1. Reuma, pijnlijke ontsteking van onder andere de gewrichten. [>Fr. rhumatisme] [>Gr. reuma = stroom] Diëj mèns eïj iëjl ze leïjve gewèrrekt oep 't land, èn naa stâât em stijf van't rammetis. = Die man heeft heel zijn leven hard op het veld gewerkt, en nu is hij stram ten gevolge van reuma.
ramplassant zn (ne), mv: ramplassante - verklw: ramplassantsje (e) 1. Vervanger. [>Fr. remplaçant] Ik aa gedocht oem më den dirëkteur zëllef te spreeke, mââ 't was zene ramplassant. = Ik had gehoopt persoonlijk met de directeur te kunnen praten, maar het was zijn vervanger.
ramplasseere ww, verv: ramplasseer - ramplasseerde - geramplasseerd 1. Vervangen, inruilen voor een nieuw exemplaar. [>Fr. remplacer] Wie gââ[t] er Zjâânpjèrreke ramplasseere[n] in zene konzjee? = Wie gaat Jean-Pierre vervangen, als hij met vakantie is? De lamp in de lampedèèr ës kapot. 'k Zal ze vandenââvet ramplasseere. = Het peertje in de staanlamp is stuk. Ik zal het vanavond vervangen.
rap bijv nw, tvgl: rap - rapper - rapst 1. Snel, vlug, rap. Ge moet naa ni zââge! G'ot mââ wa rapper moete zijn. = Je moet nu niet jammeren! Je had maar wat vlugger moeten zijn.
zn (een), mv: rappe - verklw: rappeke (e) 2. Roofje, korstje op een wonde. 'k Gâân dââ niks oepsmeïjre. 't Ës beïjter da da sneeke drooëg blèft. Sebiet komt er wël e rappeke[n] oep. = Ik zal geen zalf op die wonde smeren. Het is beter dat het droog blijft. Seffens komt er wel een roofje op.
Zie ook: roef.
rappeleere ww, verv: rappeleer - rappeleerde - gerappeleerd 1. Zich herinneren. [>Fr. se rappeler] A'k me goe rappeleer ës em e zondach oem brooët gewëst. = Als ik het me goed herinner, is hij zondag brood komen halen.
rappèngaa bijw 1. Vluggelings, snel, overhaast, te vlug. A ge da zooë rappèngaa doe, dèn verstâân ek wââroem da't oep niks een trëkt! = Als je dat zo vlug-vlug doet, dan begrijp ik waarom het resultaat niet goed is!
rats bijw 1. Volledig, compleet, in zijn geheel, totaal. 'k Zèn 't rats vergeete! Da waz'ekik naa rats vergeete! = Dat ben ik volledig vergeten, dat is me helemaal ontgaan.
zn (de), geen mv. 2. Knoei, moeilijkheden, penarie. In de rats zitte = moeilijkheden hebben, in de penarie zitten.
ratteere ww, verv: ratteer - ratteerde - geratteerd 1. Missen, voorbijgaan zonder het te merken, ontgaan, niet slagen in. [>Fr. rater] Me wââre[n] afgesprooke[n] âân de stââsse, mââ'k paas da me mekandere geratteerd ëmme... = We hadden afgesproken om elkaar te ontmoeten aan het station, maar ik denk dat we mekaar gemist hebben... 't Was gistere ne schooëne fillem oep den teevee, mââ deuda'k moest wèrreke, ëm ek ëm geratteerd. = Gisteren was er een mooie film op televisie, maar doordat ik moest werken heb ik het gemist.
rattekââl bijv nw, tvgl: rattekââl - rattekââler - rattekââlst 1. Radicaal, rechtuit, recht voor de vuist, ongereserveerd. A ze mij doen kieze tusse soep èn salâât, dèn kieze kik veu soep. Dââ zèn ek rattekââl in! = Als men mij voor de keuze zet tussen soep of salade, dan kies ik soep. Daar ben ik heel rechtuit in!
rattekââle zn (ne/een), mv: rattekââle 1. Radicaal persoon, iemand die rechtuit en recht voor de vuist zijn mening zegd, ongereserveerd iemand. 't Ës ni wââr, ë! Da moet naa toch wël lukke da'k ik âân 't lokët stâân, as diëj rattekââle[n] iet moet komme vrââge. 'k Aaf men èt al vast! = Dat kan toch niet! Het is toch wel straf dat net ik loketdienst heb, als die radicale inlichtingen komt vragen. Ik houd men hart al vast!
rattentoejl zn (de), geen mv. 1. Stoofschotel van bedenkelijke kwaliteit (???). [>Fr. ratatouille] Wad ëdde mij naa wee veü ne rattentoejl geriëjd gemokt? = Wat voor (eigenaardig) gerecht heb je nu weer voor mij bereid?
raweülleg / raweüns bijv nw, tvgl: raweülleg - raweülleger - raweüllegst / raweüns - raweünser - raweünst 1. Onbehouwen, ruw, grof, onbeschoft. 'k Zat van de zomer âân de kust in 't zonneke[n] oep een tërraske, èn iniëjns begon ne raweüllege vènt teege de garsôôn te roepe oemdat em nen Duuvel oïjt d'ijskas kreeg in pleüts van van 't schap. Moete daâ naa zooë onbeschoft veü weürre? = De voorbije zomer zat ik aan de kust in het zonnetje op een terrasje, en plots begon een onbeschofte man tegen de kelner te roepen omdat hij een Duvel uit de ijskast had gekregen in plaats van een Duvel op kamertemperatuur. Moet je daar nu zo grof voor worden?
|
Laatste wijziging | 29-06-2008 - Toevoegen afbeeldingen 10-05-2008 - Toevoegen afbeeldingen 24-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |