|
sëbbedeejas zn (ne), mv: sëbbedeejasse - verklw: sëbbedeejaske (e) 1. Iemand die veel te veel nadenkt, en in alles eerder het slechte ziet, tobber. [>Zebedeus = bijbelse naam] [>Aramees Zabdai = gift van de Heer] Wââroem paasde gij naa altij da't gââ verkiëjrd looëpe? Gij zè toch wël nen ëchte sëbbedeejas, zënne. = Waarom denk je in de eerste plaats altijd dat het verkeerd zal aflopen? Jij bent een echte tobber, hoor.
2. Figuurlijk: triestig uitziend of meelijwekkend persoon. Ochuuëjre... zie diej sëbbedeejas dââ naa looëpe më zen broek die te keüt ës èn e frakske da ge nog ni bij de vodde zot deürreve smijte! = Ocharme... zie die arme sukkel daar nu lopen met een te korte broek en een jas die je zelfs niet als vod kwijtraakt!
Zie ook: zëbbedeejas.
sebiet bijw 1. Seffens, subiet, dadelijk. Sebiet komme'k aave kop wasse, mââ'k moet ie iëjst nog iemant scheïjre. = Ik kom dadelijk je haar wassen, maar eerst moet ik nog iemand scheren.
sëch / sëggee uitroep 1. Zeg! Hé zeg! Gââ da naa gedâân zen, sëch? = Is het nu bijna gedaan, zeg? Hé zeg, stoppen jullie er nu eindelijk mee?
seevetech telw, seevetechste (de) 1. Zeventig. A ge seevetech jââr zè, dèn moete ne miëj in de koers raa. = Als je zeventig bent, ga je toch niet meer aan een wielerwedstrijd deelnemen.
seevetechste telw, (de) 1. Zeventigste. 'k Moest ni stoefe want ik was de seevetechste van d'ondert. = Ik hoefde niet op te scheppen want ik eindigde als zeventigste op de honderd.
sekuure zn (ne), geen mv 1. Iemand die heel precies tewerkgaat, die veel oog heeft voor detail, iemand die zijn tijd neemt om alles goed te doen. Ës aa orlozje kapot? Gââ dèn mââ nââ de gaatwinkel. Everaar ës ne sekuure èn diëj zal aa orlozje rap mââke. = Is je uurwerk stuk? Ga dan maar vlug naar de horlgoerie. Everard werkt heel nauwkeurig en zal je uurwerk vlug herstellen.
Zie ook: zeekere.
sèmmeleïjr / sèmmelès zn (ne), vrwlk (een), mv: sèmmeleïjrs / sèmmelèsse - verklw: sèmmelèrreke / sèmmelèske (e) 1. Treuzelaar, iemand die treuzelt. Më die sèmmeleïjr gerââk ekik nooët ni wëg. = Doordat hij zo treuzelt, zal het nog een tijdje duren voor ik hier kan vertrekken. Gij se sèmmelès! Ge zot beïjter aa petatte gâân afgiete, want sebiet ës aave vènt veu[j] aa toïjs! = Jij trage vrouw! Ga liever naar huis de aardappelen klaarmaken, want straks is je echtgenoot nog voor jou thuis!
Zie ook: sjèmmeleïjr / sjèmmelès.
sënnezit zn (`t), mv: - 1. Sinusitis, neusverstopping. [>Lat. sinusitis] En eïj[j] e speütsje teege 't sënnezit. = Hij heeft een spray die neusverstopping verhelpt.
sènteweer uitroep 1. Wisselgeld, munten, geld dat men terug krijgt op betaling met briefjes. Sëchee, mëllekboer! Èn mijn sènteweer? = Hé zeg, melkboer! Waar blijft mijn wisselgeld?
sèrrefetuute zn =mv, verklw: - 1. Streken, gestes, overbodige gebaren om op te vallen: dië[j] eïj nogal sèrrefetuute, sëch!
2. Erfdienstbaarheid. [>Nl. servituut] Onder da[d] oïjs ës een pooët die z'altijd oope moete lââte want dââ leüpt ne sèrrefetuute wèg. = Onder die woning heb je een poort die altijd open moet blijven, omdat ze toegang geeft tot een openbare weg met erfdienstbaarheid.
sèr(re)velaa zn (ne), mv: sèr(re)velaas - verklw: sèr(re)velakke (e) 1. Cervelaatworst. [>Nl. cervelaat] Bij Pissee, dââ[r] aa ze goeje sèrrevelaa! = Bij Piscé (vroeger een beenhouwer in de Appeldonkstraat) had men lekkere cervelaatworst.
sërrewoorech bijw 1. Tegenwoordig. Sërrewoorech ziede giëjn boerepjèère nemiëj in't deürrep. = Tegenwoordig komen er geen trekpaarden meer in het dorp.
Zie ook: tërrewoorig.
sèskes zn (de) =mv, =verklw 1. Zenuwen. Ge wèrrekt oep m'n sèskes joeng! = Ik krijg de zenuwen van jou, jongen. 'k Krijg er de sèskes van! = Daar word ik zenuwachtig van!
seüze zn (een), mv: seüzes - verklw: seüzeke (e) 1. Deken, serge (= lichte, gekeperde wollen stof). A't kaat ës lë'kik een dikke seüze[n] oep men bët. = Als het erg koud is leg ik een extra dikke deken op het bed.
|
Laatste wijziging | 05-07-2008 - Toevoegen afbeeldingen 10-05-2008 - Toevoegen afbeeldingen 24-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |