|
prakkeleus bijv nw, geen tvgl. 1. Niet stevig, gammel, instortensklaar, vervallen. Amaj... dad oïjzeke ziet er toch mââ prakkeleus oïjt. = Oei... dat huisje zit er maar bouwvallig uit.
2. Niet geheel volgens de regels van de kunst, afwijkend.
prakkezeere ww, verv: prakkezeer - prakkezeerde - geprakkezeerd 1. Iets uitkienen, iets tot in het kleinste detail onderzoeken, zodat het resultaat het meest gunstigste zal zijn. Prakkezeren. [>Nl. praktiseren] E[n] eïj wee[r] iet veu, èn naa zitte'm te prakkezeere totattem wët wat'em gââ toen. = Hij is weer iets van plan, en nu zit hij een manier uit te dokteren om zijn plannen uit te voeren.
prat bijw 1. Fier, trots. Dââ moette naa nie prat oep gâân! = Daar hoef je echt nietfier over te zijn! 'k Ëm ne nieve[n] ottoo èn 'k zèn er prat oep. = Ik heb een nieuwe auto en ik ben er fier op.
pratik bijv nw, tvgl: - 1. Praktisch, handig, gemakkelijk, nuttig. E zââterdag zèn me nââ de fwaar gewëst. 'k Ëm dââ e spësjââl keïjsmëske gekocht, wââ da ge dunne plakskes kunt më snaa. Iet pratik, zënne! = Vorige zaterdag zijn we naar de (jaar)beurs geweest. Ik heb daar een soort van kaasmes gekocht, waarmee je dunne plakjes kan afsnijden. Echt praktisch!
preneut zn (een), mv: preneute - verklw: preneutsje (e) 1. Preutse vrouw, kwezel. Zit më zooën preneut oepgeschëpt! = Het is niet plezierig als je met zo'n preutse vrouw getrouwd bent.
prèngele ww, verv: prèngel - prèngelde - geprèngeld 1. Blijven aandringen, blijven zeuren om iets te krijgen, zaniken, dwingen. [>Nl. pingelen] Naa moete zien oe da die klaan dââ blèft stâân prèngele veur e snoepeke... sebiet nog van die grooët ooëge wââ da nog zjeüst giëjn trontsjes in komme... Dââ kunde naa toch ni neej teege zëgge! = Moet je nu zien hoe dat meisje blijft staan zeuren om een snoepje te krijgen... seffens maakt ze grote ogen waar net nog geen tranen in komen... Je kan het haar toch moeilijk weigeren!
prëskâât zn (een), mv: prëskââte - verklw: prëskotsje (e) 1. Kaart die een speler uitspeelt bij het prëssen, om een andere speler onder druk een kaart te laten uitspelen.
prëskop zn (-), geen mv 1. Vleesbereiding van stukjes vlees in gelatine of aspic, lijkt alsof het werd samengeperst. [>Dts. Preßkopf] Ne grovven booteram më[j] een dikke schël prëskop èn dââ goe wa mostâât oep... Dèn nog een goej frisse pint, èn me zèn gestëld. = Een snede bruin brood met een dikke snede vlees in aspic en daar een laagje mosterd overheen... Dan nog een fris glas bier, en we zijn tevreden.
Zie ook: gepèstekop.
prësse ww, verv: prës - prëste - geprëst 1. Persen, drukken. [>Nl. persen] 'k Ëm al men kliëjre bijiëjn geprëst èn toen kreege'k mene koffer toch toe. = Ik heb al mijn reisgoed heel goed samengedrukt en toen kon ik mijn koffer toch sluiten.
2. Ook bij het strijken van wasgoed: persen. [>Nl. persen] 'k Zal de vaa van aa broek es oep prësse. = Ik zal de vouw in jouw broek extra persen.
3. Kaartspel met 32 kaarten, dat met 4 (of uitzonderlijk met 3) spelers wordt gespeeld. De boer is de hoogste kaart van elke kleur. Eén kleur wordt troef gemaakt. Het spel wordt normaal in paren gespeeld. In veel kaffees in 't Deürrep weürt er sondachs geprëst. = In de herbergen in het centrum wordt zondags veel geprëst . Prësse moete më mââte. = Prëssen doe je best in teams van twee tegen twee.
prëssee zn (de), mv: - verklw: prësseeke (e) 1. Haast, iets wat snel moet gebeuren. [>Fr. presser] 't Ës persies van de prëssee? = Je bent blijkbaar gehaast? E liep iniëjns nââ't gemak - 't Was e prësseeke! = Hij liep plotseling naar het toilet - het was dringend!
prinstipeülste zn (`t), mv: - 1. Het belangrijkste. [>Fr. principal] Gëlt ëmme[n] ës plezant mââ't prinstipeülste ës aa gezontijt. = Geld hebben is plezierig maar het belangrijkste is een goede gezondheid.
prooper bijv nv: prooper - prooperder - prooperst 1. Proper, rein, zuiver, alles netjes opgeruimd, gewassen. 'k Aa in den of gewèrrekt, mââ'k zèn in bat gewëst èn naa zèn ek terug prooper. = Ik had in de tuin gewerkt, maar dan heb ik een bad genomen en u ben ik weer proper. M'ëmme gekeüst èn naa zitte me wëral prooper! = We hebben gepoetst en nu is alles weer kraaknet.
2. Ook figuurlijk gebruikt, vaak zelfs om net het tegengestelde te beweren. Gèlle[n] ët er dus veü gezeüregd da'k ik me wèrrek kwijt zèn! Amaj, da's prooper! = Jullie hebben er dus voor gezorgd dat ik mijn baan kwijtgeraakt ben! Nou zeg, dat is niet netjes!
prosës zn (t), mv: prosësse - verklw: prosëske (e) 1. Proces-verbaal, boete (voor een overtreding). 'k Aa menen ottoo ëfkes veu't Modèrren Schoentsje gezët oem de dooëze[n] in te lôô, mââ de polis aa mij te stëkke: 'k ëm e prosës âân men biëjn! = Ik had mijn auto voor eventjes voor het Modern Schoentje (schoenwinkel) gestationeerd om een aantal dozen in te laden, maar de politie had me bij de lurven: ze hebben me beboet!
prosse ww, verv: pros - proste - geprost 1. Knoeien, klungelen, prutsen. Zit ni[j] âân diëj[n] teevee te prosse - sebiet ës em iëjlemââ kapot! = Knoei niet met dat televisietoestel - seffens maak je het helemaal stuk! E[n] aa veel te veel gedroenke. Ge kost goe zien dat em giëjne[n] oenger aa, want e zat mââ wa më zen eete te prosse. = Hij had veel te veel gedronken. Je kon goed merken dat hij geen honger had, want hij zat met zijn eten te knoeien.
prosser zn (ne), mv: prossers - verklw: prosserke (e) 1. Knoeier, klungelaar, prutser. Aa'k geweete da da zooëne prosser was, dèn aa'k et nog liever zëllef gedâân. Naa[j] ës't iëjlemââ nââ de boem! = Had ik geweten dat hij zo en klungelaar was, dan had ik het nog beter zelf gedaan. Nu is het helemaal naar de vaantjes.
protmeürre zn (een), mv: protmeürres 1. Vrouw die zich graag aan meerdere mannen geeft, meestal zonder de bedoeling er geld voor te vragen. Da's naa al de virde vent da'k bij die protmeürre zien binnegâân. = Dat is al de vierde man die ik in die vrouw haar huis zie binnengaan.
protpeeje zn (-), =mv 1. Schorseneren - met de gedachte dat men winderig wordt (protte lââte) na het eten van deze groente. Die van ons eïj protpeeje gemokt. Da belooft veü vandenââvet! = mijn vrouw heeft schorseneren klaargemaakt - dat gaat vanavond weer wat worden! Zie ook: schosseneele.
prottekolle ww, verv: prottekol - prottekolde - geprottekold 1. Tegenwerpingen maken, bezwaren maken, iets te zeggen hebben. [>Fr. protocoler] Gij[j] ët ie niks te prottekolle! = Jij hebt hier niets te zeggen!
prottescheet zn (ne), mv: prottescheete - verklw: protteschëtsje (e) 1. Wind, flatus, scheet. Zooë klaa protteschëtsje kan toch giëj kwââ, ë? = Een klein windje kan toch geen kwaad?
Zie ook: prot.
prut zn (een), mv: prutte - verklw: prutteke (e) 1. Benaming voor het vrouwelijke geslacht: een prut èn een proïjm, da's ijgelek 't zëllefste.
2. Algemene aanduiding voor een meisje of vrouw. Een zuur prut = een meisje dat niet makkelijk lacht.
3. Gekristalliseerd traanvocht, dat zich opstapelt in het kuiltje van de ogen. Wrijft de prut mââ[r]ës goe[d] oïjt aa ooëge. = Wrijf eens in je ogen, zodat de traankristalletjes helemaal weg zijn. Amaj! Ëdde gij prut in aa[j] ooëge? = Heb je iets in je ogen zitten, waardoor je onvoldoende ziet?
2. Ontstoken oog. Më ze linkserooëg zag em al lank ni goe, èn naa aa[j] em âân de rèchserkant een weïjrooëg, zooë dat em zëllefs de gazët nemiëj kan leeze. = Uit zijn linkeroog zag hij al lang niet zo goed meer, en omdat zijn rechteroog ontstoken is, kan hij nu zelfs de krant niet meer lezen.
Zie ook: weïjrooëg.
prutspalul zn (ne), mv: prutspalulle - verklw: prutspalulleke (e) 1. Nietsnut, kerel die niet veel goeds uitvoert, iemand die niet deugt. Leüt da prutspalulleke ni âân aave stèrrejoo komme. = Laat die nietsnut niet aan jouw muziekinstallatie prutsen.
Zie ook: palul.
puzzel zn (ne), mv: puzzels - verklw: puzzeltsje (e) 1. Puzzel, moeilijk op te lossen vraagstuk. Më[j] al die[j] âânaaverij èn den diëj doe[g] et më de die ës da zoo¨ne puzzel geweurre, da'k ik er nemiëj[r] âân oïjt kan, zënne! = Met die ingewikkelde verhoudingen en de onduidelijkheid van "wie doet het met wie" is het voor mij veel te moeilijk geworden om nog te weten wat er eigenlijk gaande is, hoor!
2. Puzzel, jigsaw puzzel, kleine stukjes karton die als ze worden samengevoegd op de juiste manier een afbeelding vormen. Sint Niklââs eïj veu[r] onze klaane ne puzzel van duuzent stukskes gebrocht. Naa kan'em zen ijge stillekes beezeg aave, mââ 'k zèn toch ës kerjeus oe lank da't zal duure! = Voor Sint Niklaas heeft ons zoontje een puzzel van duizend stukjes gekregen. Hij kan zich in alle stilte bezig houden, maar ik ben eens benieuwd hoe lang dat zal duren!
|
Laatste wijziging | 30-05-2013 - Toevoeging 29-06-2008 - Toevoegen afbeeldingen 10-05-2008 - Toevoegen afbeeldingen 24-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |