|
pèrëtte in zegswijze, =mv 1. Drukte, heisa, omhaal. Van zen pèrëtte geeve. = Veel drukte maken, zowel terecht als onterecht.
Zie ook: parëtte
pèrfors bijw 1. In alle geval, zeer zeker, met alle mogelijke moeite. [>Fr. par force] Ze waa pèrfors da'k die duuzent frang âânpakte. = Ze wou absoluut dat ik die duizend frank aanvaardde.
pèrlemoer / pèrlamoer zn (-), stofnaam 1. Paarlemoer, harde zilverachtig glinsterend laag in het binnenste van sommige oesters. Wordt echter vaak aangeduid om dit soort van glans bij andere materialen weer te geven. [>Nl. parelmoer] Z'aa e schooën brelokske[n] âân, iëjlemââ ingeleïj më pèrlemoer. Ge kost zien da da sènte gekost aa! = Ze droeg een mooi hangertje dat helemaal ingelegd was met paarlemoer. Je kon merken dat het waardevol was.
pèr(re)menant zn (ne) - mv: pèr(re)menante - verklw: pèr(re)menantsje (e) 1. Watergolf, kapsel met krullen die door de kapper worden aangebracht met behulp van krulspelden. Dit kapsel heeft de eigenschap om lang in vorm te blijven. [>FR. permanente] Naa zèn ek et muug oem altij më bigoedies rond te looëpe! 'k Gâân nââ de kwaffeur vë ne pèr(re)menant te lââte zëtte! = Ik ben het beu om altijd met krulspellen rond te lopen! Ik maak een afspraak bij de kapper voor een watergolf!
pèrmèntelek bijw 1. Parmantig, met opzet, ten voeten uit, grondig. [>Nl. parmantig] 'k Ëm et eur es pèrmèntelek in eur gezicht gezeïj. = Ik heb het haar eens ronduit gezegd.
pèr(re)meetere ww, verv: pèr(re)meteer - pèr(re)meteerde - gepèr(re)meteerd 1. Zagen, klagen over iets. [>Fr. se permettre] 'k Ëm schrik azze'k ze zien, want die kan nogal pèrmeteere, èn dèn gerokt er ne miëj vanaf. = Ik ben bang om haar te ontmoeten, want ze klaagt altijd maar en je geraakt haar niet meer kwijt. Naa ës ze weer âân't pèrremeteere[n] oover eur oïjs. = Nu klaagt ze weer over haar huis.
2. Zich veroorloven. [>Fr. se permettre] Naa nââ Spanje èn më de Posvakanse gâân skieje... ik verstâân ni oe da die da[d] eule van iëj preeke kunne pèrmeteere. = Nu zijn ze naar Spanje en in het Paasverlof zijn ze gaan skiën... ik begrijp niet hoe ze zich dat kunnen veroorloven van één wedde.
pertang bijw 1. Nochtans, toch, evenwel. [>Fr. pourtant] Naa was ek pertang zeeker da'k gewonne[n] aa! = Nu was ik nochtans zeker gewonnen te hebben.
De petatte lââte bloeme = de aardappelen na het koken kruimelig laten worden, laten bloemen. Dit gebeurt nadat het koowater van de aardappelen werd afgegoten. De pot blijft op een laag vuurtje staan zodat de aardappelen drogen. Dan schudt men met korte tussenpozen de pot op en neer. De aardappelen kunnen hierdoor niet aanplakken. Ze worden droger en beginnen te bloemen of te kruimelen, tenminste als het de juiste soort van aardappelen is.
2. Oorveeg, klap, slag. Gij vrââgt naa toch oem een petat teegen aa ooëre! = Jij vraagt echt om een draai tegen de oren. D'er een goej petat oep geeve! = Er eens flink tegenaan gaan! De bloemetjes eens goed buitenzetten! Ëdde da gooërt van dad aksidènt in den tunnël? Da zèn nogal petatte[n] ë! = Heb je het nieuws gehoord van dat ongeval in de tunnel? Dat is sterk, hé!
tussenwerpsel 3. Uitroep van verbazing. Petat! 'k Zèn nog ni[j] oïjtgesprooke of 't ës al van da! = Jasses! Ik heb mijn zin nog niet afgemaakt en het is al gebeurd!
petattebloem zn (de), mv: - 1. Aardappelmeel. Wordt meestal gebruikt als bindmiddel. Een tèmperke mokte deu petattebloem in wââter deuriëjn te ruure. = Een sausbindmiddel maak je door aardappelmeel in water op te lossen.
petattekiëjs zn (een), mv: petattekiëjze 1. Scheut of uitspruitsel van een aardappel. Meestal in het meervoud gebruikt. A ge petatten indoe veü te bewââre, moete zeürrege da z'oïjt et licht stâân. Anders ëdde sebiet nen bak wââ da petattekiëjzen in groeie. = Als je aardappelen inslaat om te bewaren, moet je zorgen dat ze donker staan. Als je daar niet op let, groeien er al gauw aardappelscheuten.
petattekoereur zn (ne), mv: petattekoereurs - verklw: petattekoereürreke (e) 1. Wielrenner die heel slechte resultaten behaalt. De lëste jââre[n] eïj Bëllege[n] alliëjn petattekoereurs nââ den toerdefrââns gestierd. = De laatste jaren heeft België geen goede renners naar de Tour de France gestuurd.
petattelooëf zn (`t), mv: - 1. Gebladerte of loof van aardappelen. A'de petatte zèn oïjtgedâân steeke me 't petattelooëf in brant më wa petattekes in. = Als de aardappelen gerooid zijn, wordt het loof verbrand. We leggen een aantal aardappelen in het vuur en laten ze op die manier gaar worden.
petattestoemp zn (de), mv: - 1. Aardappelpuree. Petattestoemp më peekes = puree met wortelen. Petattestoemp më spineuzze = puree met spinazie.
Zie ook: peekesstoemp, spineuzzestoemp.
petie zn (ne), mv: peties - verklw: petieke (e) 1. Klein persoon, kindje. Meestal gebruikt in een minachtende betekenis. [>Fr. petit] Gij se voïjle petie! Wie dènkte gij da'ge zè? = Vieze kerel! Wie denk je wel dat je bent?
petieterke zn (e), =verklw, mv: petieterkes 1. Klein iets of klein iemand (een kindje bijvoorbeeld). Heel waarschijnlijk afkomstig van het franse petit. [>Nl. pietepeuterig, pieterig] [>Fr. petit] Zotsjes van kollebloeme zèn miëjstal mââ klaan petieterkes. = Zaadjes van de papaver zijn gewoonlijk pietepeuterig klein. Wordt vaak gebruikt als troetelnaam voor een kind: Mââ me klaa petieterke, toch! Zèdde gevalle? = Maar kleine rakker toch! Ben je gevallen?
pëtte zn (de), =mv 1. Deugnieterij. Da groeppeke stâât er veu bekënd da die[j] altij pëtte[n] oïjtââle a z'oïjtgâân. = Die bende is berucht voor het feit dat ze altijd deugnieterij uithalen als ze op stap gaan.
2. Slechte luim. E[n] eïj zen pëtte wee zënne - Leüt'em mââ gerust! = Hij is weer slecht geluimd - Laat hem maar gerust!
peul zn (ne), mv: peule - verklw: peültsje (e) 1. Onderkussen, peluw. [>Nl. peluw] A ge geïjre[n] ooëg slopt, kunde toch beïjter ne peul onder aa kuzze lëgge! = Als je graag hoog ligt met je hoofd, kan je beter een peluw onder het hoofdkussen leggen.
peütsje Zie: poetsje.
peütsjelap uitdrukking 1. Voetjelichten, iemand beentje lichten. 'k Ëm em peütsjelap gedâân. = Ik heb hem voetje gelicht.
pèzzewol zn (de), mv: - 1. Dons, donzige haartjes. Genoemd naar de donzige laag op een perzik. [>Nl. perzikhuid] Noemde da nen bâât? Pèzzewol noem ekik da! = Noem jij dat een baard? Volgens mij is dat eerder dons.
|
Laatste wijziging | 19-01-2014 - Toevoegen woord 27-06-2008 - Toevoegen afbeeldingen 10-05-2008 - Toevoegen afbeeldingen 24-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |