|
pôô ww, verv: pôô - pôôde - gepôôd 1. Paaien, zalven, tegemoetkomen. Imant pôô më[j] een dooë mus! = Iemand tegemoetkomen met een te verwaarlozen of waardeloos iets.
pooëre ww, verv: pooër - pooërde - gepooërd 1. Vissen met een bol aan elkaar vastgemaakt wormen, op paling. De paling bijt zich vast in het aas, en wordt dan opgehaald. Men kan de paling dan losmaken en het aas opnieuw uitwerpen. [>Nl. poeren] 'k Ëm nen iëjle[n] achternoen stâân pierelitse oemda'k morrege gâân pooëre. = Ik heb de ganse namiddag regenwormen proberen te vangen, omdat ik morgen met de poer wil gaan vissen.
pooëtere ww, verv: pooëter - pooëterde - gepooëterd 1. Vals spelen. A'k zien da'che pooëtert më't kââte, dèn spëlde mââ[r] alliëjn veüts. = Als ik merk dat je vals speelt bij het kaarten, dan doe je maar alleen verder.
2. Aan iets zitten frunniken, peuteren. Zit ni altij[d] âân aa vingere te pooëtere! = Zit niet voortdurend aan de vingers te frunniken!
pooëtereïjr zn (ne), mv: pooëtereïjrs - verklw: pooëterèrreke (e) 1. Iemand die vals speelt. Z'ëmme da pooëterèrreke më zen klikke[n] èn klakke boïjte gesmeete. = Die valsspeler werd eruit gegooid.
2. Iemand die aan alles zit te peuteren of te frunniken. Zët alles mââ[r] in de kas a ge diëj pooëtereïjr in oïjs krègt. = Verberg alles maar in de kast als je die man, die aan alles frunnikt, in huis op bezoek krijgt.
pooëtvast bijv nw, tvgl: pooëtvast - pooëtvaster - pooëtvastst 1. Gierig, vrekkig, onvermurwbaar als het over geldzaken gaat, helemaal niet bereid om geld uit te geven. Te vergelijken met de uitdrukking steeg van afgâân. Më zooë ne pooëtvaste vènt ës't ooëk ni plezant oem oep konzjee te gâân: veu de vènsters blijve stâân, da mag allemââ, mââ zëllef geniete[n] of iet oïjtgeeve... aawiejè! = Met zo een vrek van een echtgenoot op reis gaan is niet plezierig: overal vóór de uitstalramen blijven staan is geen probleem, maar zelf genieten en geld uitgeven... vergeet het! Da kost ie naa twiëj kiëjre niks, mââ gij zit wëral oep aave portemonnee! Da ge zooë pooëtvast kunt zen, da snappe kik ni, së! = Het is hier eigenlijk heel goedkoop, maar jij bent weer maar eens niet geneigd om geld uit te geven! Dat je zo vrekkig bent, begrijp ik niet, hoor!
portefoejl zn (ne), mv: portefoejls - verklw: portefoejleke (e) 1. Brieftas, geldtas, portefeuille. [>Fr. portefeuille] E[n] aa zene portefoejl verloore, èn naa moest em nââ de polis. = Hij was zijn brieventas kwijt, en daarom moest hij naar de politie.
posjènse zn (de), mv: - 1. Geduld. [>Fr. patience, patient] Posjènse(n) ëmme = geduld hebben, geduldig zijn. Posjènse(n) oïjt den iëjle! = Aanmaning voor iemand om geduldig te zijn. Ook een uitdrukking die berusting aangeeft.
posjènsege zn (ne), geen mv 1. Geduldig persoon, geduldig iemand. [>Fr. patience, patient] IJgelek ma'k ik kontènt zijn da mijne vènt zooëne posjènsege[n] ës. Ik zèn dèn wee[r] iëjn brok zeene! = Eigenlijk mag ik blij zijn dat mijn echtgenoot zo geduldig is. Zelf ben ik één brok zenuwen!
postier / postuur zn (e), mv: postiere / postuure - verklw: postirreke / posturreke (e) 1. Beeldje dat ter versiering ergens wordt geplaatst. Die[j] eïj zooë veel postirrekes stâân da't persies e schietkrââm ës. = Ze heeft zoveel sierstukjes in huis, dat het net een schiettent lijkt.
posturreketrappe zegswijze 1. Spelletje. Men zet in de kamer of buiten een aantal voorwerpen (posturrekes) op de grond. Dan wordt er iemand geblinddoekt, die het parcours moet afleggen, zonder de voorwerpen om te stoten of stuk te maken. Als grap werd er ook wel eens een bak of emmer met water gevuld. De toeschouwers moedigen dan de geblinddoekte aan of wijzen hem zodanig de weg, tot hij uiteindelijk in het water stapt.
pottafeïjr zn (ne), mv: pottafeïjrs - verklw: pottafèrreke (e) 1. Iemand die er meestal niet in slaagt iets voor mekaar te krijgen, iets af te werken, klungelaar, prutser. 'k Weet da ge rap imand wil[d] ëmme oem die krââne te rëpareere, mââ'k geef aa ne goeje rââd: gââ ni nââ diëj pottafeïjr of g'ët giëjn krâân nemiëj! = Ik begrijp dat je vlug een klusjesman wil om die waterkraan te herstellen, maar ik geef je een goede raad: doe geen beroep op die klungerlaar, of je hebt zelfs geen waterkraan meer!
2. Nieuwsgierig iemand, die door overal te gaan kijken, kasten open te trekken, deksel van kookpotten op te lichten... om zo meer te weten te komen. 'k Ëm altijs schrik as de klaan manne van onze Marsël èn ons Goddelief komme: da zèn pottafèrrekes van kan nemiëj. Ik doen altij alle deuren oep slot, en 'k verstop de sleuters. = Ik ben altijd bezorgd als de kinderen van Marcel en Godelieve komen: die zijn heel nieuwsgierig en laten niets ongemoeid. Ik doe dan altijd alle deuren op slot en verstop de sleutels.
Zie ook: tantafeïjr.
pottaflëk zn (ne), mv: pottaflëkke - verklw: pottaflëkske (e) 1. Iemand die vroeger langs de straat ging om emmers en potten te dichten. Ook vernikkelen en verzilveren van eetgerei kon mijn bij hem laten doen. 'k Ëm de pottaflëk mene[n] iëjmer lââte rëpareere. = Ik heb die man mijn emmer laten herstellen.
pottekestamp zn (de), mv: - 1. Wordt gezegd als personen tegen blikjes, steentjes, enz... stampen, en dit voorwerp als voetbal gebruiken. Die joengene[n] aa een blëkske gevonne, èn naa zèn ze pottekestamp âân't speele. = Die jongens hadden een conservenblikje gevonden en daar spelen ze nu voetbal mee.
2. Wordt ook gezegd als een voetbalwedstrijd heel slecht gespeeld wordt. Më zooë'ne pottekestamp moete ze ni paaze[n] oem oover te gâân. = Als ze zo slecht voetbal spelen moeten ze er niet aan denken om te bevorderen.
pottepee zn (ne), mv: pottepees - verklw: pottepeeke (e) 1. Drinkebroer, iemand die graag en veel bier drinkt ( ne pot is een glas bier). Diëj pottepee was wee blijve plèkke tot vier iere van de morreget. = Die drinkebroer is blijven hangen tot vier uur vanmorgen.
potter zn (ne), mv: potters - verklw: potterke (e) 1. Vrek, gierigaard, iemand die zijn geld "oppot" en die dus overdreven spaart. Âân diëj potter zëlde ni veel verkooëpe. = Die man spaart veel liever dan iets te kopen.
pottereüsserke zn (e), =verklw, mv: pottereüsserkes 1. Tamelijk ruw en hard sponsje om ketels en potten grondig te reinigen bij de vaat. Wordt meestal gebruikt om een metalen schuursponsje aan te duiden. D'èètsoep was âângebrant èn 'k aa e pottereüsserke nooëdeg oem de pot prooper te krijge. = De erwtensoep was aangebrand en ik had een schuursponsje nodig om de soeppot te kunnen reinigen.
poziesse zn (de/een), mv: poziesses 1. Plaats, betrekking. [>Nl. positie] E[n] eïj[d] een goej poziesse[n] oep den Amonjak. = Hij heeft een goede baan bij Ased. Diëj vènt eïj[d] een schooën poziesse, mââ zen vraa verstââ ni dat em dââ veel uure moet veü doen. = Die man heeft een goede betrekking (hoog op de hiërarchische ladder), maar zijn vrouw begrijpt niet dat hij daar extra uren moet voor kloppen.
2. Toestand van zwanger zijn. As z'oep eur wèrrek gââ zëgge da's in poziesse[n] ës, dèn meuge z'eur nemië[j] afdanke. = Van zodra ze haar werkgever officiëel laat weten dat ze zwanger is, heeft ze een speciaal statuut waardoor ze niet mag ontslagen worden. Die[j] eïj naa nog mââ zjeüst ne klaane, èn z'ës wëral in poziesse! = Ze heeft nog maar net een baby, en ze is al terug zwanger.
poziessekliëjke zn (e), =verklw, mv: poziessekliëjkes 1. Jurk die gedragen wordt tijdens de zwangerschap, zwangerschapsjurk. Sins da ze da poziessekliëjke drââgt, ziede goe da z'in verwachting ës. = Sedert ze die zwangerschapsjurk draagt, merk je heel goed dat ze in verwachting is.
|
Laatste wijziging | 28-06-2008 - Toevoegen afbeeldingen 10-05-2008 - Toevoegen afbeeldingen 24-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |