|
vët bijv nw, tvgl: vët - vëtter - vëtst 1. Vet, dik. Vë da vët vèntsje kunde moejelek e kostum kooëpe - da past oemes ni! = Voor die dikke man is het haast onmogelijk om een net pak te vinden - er is bijna niets dat hem past!
vët zn (et), geen mv. 1. Vet, het vet-gedeelte van het vlees. Veü mij ne goejen bustëk, biëjnaaver! Zonder vët, ë! = Graag een lekker stuk biefstuk, slager! Zonder vetrand, als het kan!
vëtteveel / vëtteveul uitdrukking 1. Veel te veel, overvloedig, meer dan nodig, overdadig. De lësten tijt ëmme de kindere vëtteveel speelgoe - Ze weete nemiëj më wa da z'iëjst gâân speele, èn ze zèn alles derëkt mieg. = Tegenwoordig hebben kinderen een overdaad aan speelgoed - We weten niet meer waarmee ze eerst zouden speelen, en bovendien zijn ze alles bijna onmiddellijk beu.
Zie ook: tevëtteveel / tevëtteveul
vëtting zn (een), geen mv - geen verklw. 1. Pak rammel, pak slaag, rammeling, afstraffing. A ge na ni derëkt gââ leüstere, dèn zal ek aa sebiet ës een goej vëtting geeve! = Als je niet onmiddellijk gehoorzaamt, ga ik je een flink pak rammel geven.
Zie ook: vossing veüdenoen Zie: vëddenoen / veüdenoen
veügoe / vëgoe bijw 1. Voorgoed, voor altijd, definitief. [>Nl. voorgoed] Paasde da wèlle veügoe bijiëjnblijve? = Denk je dat we voor altijd bij elkaar zullen blijven?
2. Voor goed, niet meer als proef. Naa ëm ek et al tien kiëjren oovergeschreeven in 't klad, mââ naa gâân ek et veügoe oep den diplom zëtte. = Ik heb het nu al tien keer geoefend, maar nu ga ik het definitief op het diploma schrijven.
veüralles / vëralles bijw 1. Bij een spel gaan voor de grootste inzet, en dus voor de grootste beloning. Me wââren âân't wieze, èn 'k aa zooën goej kââte da'k veüralles gegâân zèn. Mââ 'k zat erbinne, want dââr aa nog imant iëjn troefke[n] achtergaave. = Bij het whisten had ik buitengewoon goede kaarten, dat ik besliste om alle slagen te halen. Maar het is me niet gelukt, want één van de spelers was er in geslaagd een troefkaart bij te houden.
2. Bij een spel overeenkomen dat alle mogelijke en geldige spelregels mogen worden toegepast. Wëttewa? Me gâân wippen èn 't ës vëralles. = Weet je... we gaan het kaartspel wippen spelen, met alle spelregels toegelaten.
veürallevalleveu bijw 1. In alle geval, in alle omstandigheden, uit voorzorg. Toen at den oorlog in Koewijt oïjtbrak, ëm ek veürallevalleveu me schaprôô âângevuld. = Toen de Golfoorlog losbrak, heb ik uit voorzorg de proviandkast maar aangevuld.
veürrewètswëg bijw 1. Zonder er bij na te denken, impulsief, spontaan. De miëjster aa de vrââg nog mââ goe gezeïj, èn veürrewètswëg gaf em al een antwoort! Èn 't was ni zjeusts natuurlek. = De leraar had de vraag nog maar amper gesteld, of impulsief gaf hij een antwoord. En het was natuurlijk fout.
2. Wordt ook figuurlijk gebruikt om aan te geven dat iets maar een kleine oppervlakte beslaat. 'k Was gâân ooëre veü dad appartemènt in de Stââssestrâât, da më dagrooët tërras. Mââr oep da tërras kunde më moejte[n] aave voïjlbak kwijt, want dad ës nog giëjne veüschooët grooët. = Ik ben eens gaan kijken op het appartement dat te huur staat in de Stationstraat, waarvan men beweert dat er een groot terras is. Maar het terras is zo klein, dat je er amper de vuilnisbak kan zetten.
veüsseschrik zn (ne), geen mv 1. Grote angst, hevige schrik, traumatische angst. Mââ mèns toch! Wa doede gij me naa verschiete! Ge zot er begot ne veüsseschrik âân oover aave! = Maar man toch! Je doet me echt wel schrikken! Ik hou er misschien wel een trauma aan over!
veütaave uitdrukking 1. Om te behouden, om te houden. Naa gâân ek aa sebiet iet geeve veütaave. Da moete nooët nemiëj truggeeve, èn da meugd ooëk ni[j] âân imant anders geeve. = Ik ga je seffens iets schenken dat je voor altijd mag houden. Je moet het dus nooit meer teruggeven, en je mag het niet aan iemand anders geven.
veütdoen ww, verv: doen veüt - dee veüt - veütgedâân 1. Voortdoen, verderdoen, verdergaan met, voortdoen waarmee men bezig is, doorwerken. Godde naa nog veütdoen, of oe zit 'et? = Ga je nu doorwerken, of wat is er? 'k Ëm iëjl de veüdenoen goe veütgedâân, èn oem twèllef uur aa'k gedâân. = Ik heb heel de voormiddag flink doorgewerkt, en om twaalf uur was ik klaar. A ge naa ni derëkt veüt doe, dèn zal ek er de roej ës onder lëgge...! = Als je nu niet onmiddellijk verder werkt, dan ga ik je straffen!
veütkunne ww, kan veüt - kon veüt - veütgekunne 1. Verder kunnen, niet hoeven te wachten op iets of iemand. A'k naa[j] al die[j] aate balleke[n], dèn kan'ek veüt. = Als ik al die houten balken heb, kan ik verder werken. Gij më[j] aa gezââg! Ier ës ondert frang - dën kunde veüt. = Jij zeurt altijd maar door! Hier is honderd frank, dan kan je verder.
veüts bijw 1. Voorts, verder, dadelijk, vervolgens, enzovoort. Iëjst eïjt em mij iëjl ze lëijven oïjtgeleïj, èn veüts zaa em dat em trug ging veïjre. = Eerste vertelde hij me heel zijn leven, en vervolgens zij hij dat hij terug ging varen.
veüvergoe bijw 1. Menens, echt, geldig, niet meer om te oefenen of proberen maar finale kans of beurt. Nââ da'k et zeeker twinteg kiëjre geprobeerd aan, moet ek et naa veüvergoe doen. = Nadat ik het minstens 20 keer geprobeerd heb (om te oefenen), moet ik het nu definitief / in het echt doen.
|
Laatste wijziging | 21-07-2008 - Toevoegen afbeeldingen 10-05-2008 - Toevoegen afbeeldingen 24-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |