|
oo zn (d'), mv: - 1. Speelpot, inzet bij een spel. A ge wilt meedoen, moete nen èrrembol in d'oo zëtte! = Als je wil meespelen, moet je een knikker in de speelpot leggen. In d'oo doen = van elke medespeler wordt een aantal knikkers in een cirkel (een oo ) gelegd. Om beurten mag men dan een aantal van de ingezette knikkers uit de kring proberen te spelen, die men daardoor krijgt.
oo borrikee zn (-), mv: - 1. Boorwater, oplossing van boorzuur in water, dat vroeger in de geneeskunde werd gebruikt als ontsmettingsmiddel voor wonden. Doet er agaa wat oo borrikee oep, dèn zal et minder snèrreke. = Doe er vlug wat boorwater op (!), om de schrijnende pijn te minderen.
oo revwaar ee krikketezjoer uitdrukking 1. Enkel de betekenis zoals hierboven vermeld, met de betekenis "Tot ziens en het ga je goed". [>Fr. au revoir et ... ?]
ooëg bijv nw, tvgl: ooëg - ooëger / eüger - ooëgst / eügst 1. Hoog, helemaal bovenaan. A g'in 't kazjenoo veel wilt winne, moet ooëg inzëtte. = Als je in het casino veel wil winnen, moet je hoog inzetten. Den eügsten bèrreg wââ da'kik oep gewëst zèn, ës de Zoegspitse. = De hoogste berg waar ik bovenop geweest ben, is de Zugspitze. Da's e maske van ooëge komaf. = Dat is een meisje van betere afkomst. Haar ouders zijn rijk, welstellend. 't Ës ooëg wââter! = Het is hoogdringend tijd om naar het toilet te gaan, dringend moeten plassen. Ooëg èn drooëg = Letterlijk: hoog en droog, waarmee men bedoelt op een voldoende hoog niveau te zitten, waardoor men beschermd is tegen overstromingsgevaar.
ooëgnoen zn (-), geen mv 1. Letterlijk: precies op de middag, 12 uur 's middags op de kop. Vlak oep ooëgnoen kwam em âângestèsseld, èn 'k aa natierlek zjeüst men petatten oïjtgeschëpt! = Juist op de middag kwam hij aanbellen, en ik had uiteraard net het middagmaal opgediend!
2. Figuurlijk: de hoogste tijd, het allerlaatste moment om iets te doen of af te hebben. Zjeüstekes vlak veu[r] ooëgnoen brocht em de sènte oem zen reïjkeninge te betââle. = Net op het allerlaatste ogenblik kwam hij met het benodigde geld om zijn rekeningen te betalen.
ooërveïjg / ooërvijg zn (een), mv: ooërveïjge / ooërvijge - verklw: ooërvègske (een) 1. Oorveeg, klap, slag om de oren. Diëj klaane leuster alliëjn mââ as'em iëjst e pââr oorveïjge gat eïj. = Die kleine jongen gehoorzaamt pas nadat hij een paar oorvegen gekregen heeft.
ooëschuur / ooëschier zn (een), mv: ooëschuure / ooëschiere - verklw: ooëschurreke / ooëschirreke (een) 1. Letterlijk: hooischuur, schuur waar hooi wordt opgeslagen. Dââ zèn mââ twiëj dinges wââ da ge niks kunt âân doen: da's een ooëschuur die in brant stââ, of een vraa die van traave sprëkt. = Er zjin maar twee dingen (in het leven) waar je niet omheen kan: dat is een hooischuur die in brand staat, of een vrouw die haar zinnen gezet heeft op een huwelijk.
ookelèk zegswijze 1. Spelletje waarbij iemand geblinddoekt wordt. Op een lei wordt met krijt of met een griffel een cirkel getekend. De bedoeling is dat de geblinddoekte het oppervlak binnen de cirkel nat "likt". Ze wââre[n] ookelèk âân't speele, èn die bandiete aa mostâât in 't rondeke gesmeïjrt. G'ot ze gezicht moette zien as'em dâârâân lèkte! = Ze speelden ookelèk en de uitdagers hadden mosterd gesmeerd in de cirkel waar gelikt moest worden. Je kan je indenken welk gezicht hij trok toen hij aan het doel likte!
oopebroek zn (een), mv: oopebroeke - verklw: oopebroekske (een) 1. Een onderbroek voor vrouwen, die toelaat dat ze naar het toilet gaan, zonder deze onderbroek te moeten uittrekken. 'k Paas da[d] oopebroeke toch gemakkeleker wââre as kaasebroeke. = Ik denk dat open broeken makkelijker waren dan panty's.
Zie ook: snelzèèker
oopedoen ww, verv: doen oope - dee[j] oope - oopegedâân 1. Openen. Kunde de deur ës oopedoen? = Kan je de deur even openen?
2. Extra uitleg of commentaar geven. 'k Zal aa boekske sebiet ës oopedoen teege[n] aa moeder! = Seffens als je moeder komt, zal ik haar even haarfijn uitleggen wat hier allemaal gebeurd is!
2. Ook figuurlijk gebruikt. 'k Aat in men ôôre! = Ik had er een voorgevoel van! Ik had het voelen aankomen! Zen ôôre vol ëmme! = Genoeg gehad hebben. Genoeg gegeten hebben. Zodanig verzadigd zijn dat men niets meer kan doen. Wordt meestal op negatieve en minachtende toon gebruikt: Naa dat'em zen ôôre vol eïj, zit'em veu den teevee te slââpe, èn ik kan wëral alliëjn mene plan trëkke! Slââgt da mââr allemââr in aa ôôre! Dèn kund'er wëral teege veür een tètsje. = Eet dat maar allemaal op, dan kan je er weer voor een tijdje tegen. En eïj zen ôôre volgeslââge = hij heeft zich dik en rond gegeten
oora uitroep 1. Ruzie, slechte afloop. 't Ës oora! = 't Loopt fout, er is ruzie. Deze uitdrukking is waarschijnlijk te verklaren door het feit dat er meestal een "preek" volgt als kinderen iets fout hebben gedaan.
ôôre zn (-), =meerv 1. Spataders. As vraaven âân 't spââre zèn, krijge ze dikkels ôôren oep eule biëjne. = Als vrouwen zwanger zijn, krijgen ze makkelijker spataderen op de benen.
oorendrââger zn (nen), mv: oorendrââgers - verklw: oorendrââgerke (een) 1. Horendrager, man die door zijn vrouw wordt bedrogen met andere mannen. [>Nl. hoorndrager] Èn terwijl dat ij gââ wèrreke vë de kost te verdiene, leïj zen vraa më nen andere[n] in bët. Zooëne[n] oorendrââger! = Terwijl hij gaat werken voor de kost, ligt zijn vrouw met andere mannen in bed. Hij is een horendrager.
oorendil / oorendul uitroep 1. Zenuwachtig, geërgerd, hoorndol, stapelgek, razend. [>Nl. hoorndol] Orendul weürre = geërgerd kwaad worden, zich aan iets ergeren, zenuwachtig worden over iets.
ooveranderdag bijw 1. Om de twee dagen, alle twee dagen, een interval waarbij telkens een dag overgeslagen wordt. Ooveranderdag moete vanaf naa zooë pilleke teege't wââter in aa biëjne pakke. = Vanaf nu moet je om de twee dagen een medicijn nemen om het oedeem in je benen te genezen.
ooverant bijw 1. Om de beurt, de één na de ander, beurtelings. [>gewestelijk Nl. overhand] Ooverant mocht er ne joenge èn e maske[n] eule kadooke komme[n] ââle. = Om de beurt mochten een jongen en een meisje hun geschenkje komen halen. Ieder ooverant! = Ieder op zijn beurt! Wordt vaak gebruikt in spelletjes die met twee gespeeld worden.
ooverbuffele ww, verv: ooverbuffel - ooverbuffelde - ooverbuffeld 1. Veel te veel eten. 't Ës na ni oemda ge zooë lijf ët, da g' aa ijge moete ooverbuffele, zënne! = Het is niet omdat je al zo corpulent bent, dat je je verplicht moet voelen om teveel te eten.
2. Iemand trotseren, iemand de weg afsnijden door te bluffen. [>Nl. overbluffen] 't Ës natuurlek gemakkelek as ge deu lawaat te mââke[n] imand kunt ooverbuffele! = Het is echt wel makkelijk als je iemand kan overbluffen door luid te praten.
oovergoejer zn (nen), mv: oovergoejers - verklw: oovergoejerke (een) 1. Overgooikleedje, tuniek. In de zoomer ziede veel vraave me[j] een oovergoejerke. = In de zomer ziet men veel vrouwen die een tuniek dragen.
ooverlëg bijw. 1. Gezegd van iemand die bijna kaal is en om dit niet zo te laten opvallen, de overblijvende haren in één richting kamt zodat ze de kaalheid verbergt. E kamt zen ââr më[j] ooverlëg = Hij kamt zijn haar "verspreid" over heel zijn hoofd.
ooverlëst bijw 1. Onlangs, niet lang geleden. Ooverlëst zènne'kik nog ës nââ d'Appeldoenkstrâât gâân zien, mââ da d'ës dââ[r] allemââ vriëjt verandert, sëch! = Onlangs ben ik nog eens een kijkje gaan nemen in de Appeldonkstraat, maar dat is daar allemaal erg verandert, hoor!
ooverooëpligge ww, verv: lig ooverooëp - lag ooverooëp - ooverooëpgeleege 1. Ziek zijn, zich onwel voelen. 'k Voel me ni in mene smeet... 'k Lig persies iëjlemââ ooverooëp. = Ik voel me echt niet lekker. Men heeft me precies helemaal door elkaar geschud.
2. Ruzie hebben, in onmin leven. Ze leïj wëral ës ooverooëp më[j] eur buurvraa! = Ze heeft weer maar eens ruzie met de buurvrouw.
3. In puin liggen, een warboel zijn. Iëjl zen kââmer leïj wëral ooverooëp! 'k Zal em ës goed onder zen vijs geeve! = Zijn kamer is een puinhoop! Ik zal hem eens een standje geven!
ooverschoefele ww, verv: ooverschoefel - ooverschoefelde - ooverschoefeld 1. De mond snoeren, overbluffen. [Ndl. schofferen] Ze wist da z'ongelijk aa, mââ z'eïj diëj mèns zooë ooverschoefeld, dat em oep den duur niks nemiëj wist te zëgge. = Hoewel ze wist dat ze ongelijk had, heeft ze die man zo overbluft dat hij uiteindelijk niet meer kon reageren.
ooverstier zijn / ooverstuur zijn ww, verv: zèn ooverstier/ooverstuur - was ooverstier/ooverstuur - ooverstier/ooverstuur gewëst 1. Over zijn toeren, doorgedraaid. Nââ da ze vââder eüm ës goe ze gedacht gezeïjd aa, was em iëjlemââ[r] ooverstier! Al een sjans da ze moeder ëm nog waa ëllepe. = Nadat zijn vader hem verteld had wat hij over hem dacht, was hij helemaal over zijn toeren. Gelukkig was zijn moeder er om hem een beetje bij te staan.
2. Over tijd, te laat op het schema van de menstruatiecyclus. Ajajajajaj! Ons Treezeke[n] ës ooverstuur! 'k Oop mââ da ze rap eur vodde krègt... dèn zal ek pas gerist zen. = Oeioei! Onze dochter Theresa is overtijd op haar gewone menstruatiecyclus! Ik hoop dat ze vlug haar periode heeft... dan pas zal ik gerust zijn.
Zie ook: oovertijd zen.
oovertijd zijn ww, verv: zèn oovertijd - was oovertijd - oovertijd gewëst 1. Over tijd, te laat op het schema van de menstruatiecyclus. Wa[d] ist, Mèrie? Zèd oovertijd? = Wat scheelt eraan, Maria? Komen je periodes niet op de verwachte tijd?
Zie ook: ooverstier zen / ooverstuur zen.
oovertrëkke ww, verv: oovertrëk - oovertrok - oovertrokke 1. Met iets omhullen, van een omhulsel voorzien. De kuzzes zëllef wââre nog goe genoeg, mââ de peule...! Misschien da'k ze tenosteweïjk a'k tijd ëm ës oovertrëk? = De kussens zelf waren nog goed genoeg, maar de peluw! Als ik de tijd heb zal ik ze volgende week van een nieuwe peluw voorzien.
onpers ww, verv: oovertrëkt - oovertrok - oovertrokke 2. De lucht of de hemel die donkerder wordt, als er wolken komen opzetten. 't Oovertrëkt! = Er komen donkere wolken opzetten! Het gaat onweren!
ooverwèg bijw 1. Aanduiding om handig te zijn met iets, bedreven, ervaren. [>Nl. overweg] Gij kunt goe[d] ooverwèg më[j] al da[d] alaam. = Jij bent heel bedreven met al die werktuigen. A ge ni[j] ooverwèg kunt më nen ottoo, dèn zëlde te voet moete gâân of dèn moete de bus pakke. = Als je geen auto kan besturen, dan zal je te voet moeten gaan of de autobus moeten nemen.
|
Laatste wijziging | 27-06-2008 - Toevoegen afbeeldingen 10-05-2008 - Toevoegen afbeeldingen 24-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |