|
meegezooge weürre uitdrukking 1. Door de snelheid van iets meegetrokken worden in de maalstroom. [>Nl. zog] A g'oep d'ottostraade achter ne kabbejon rèt, weürde dikkels meegezooge! = Als je op de autoweg achter een vrachtwagen rijdt, heb je voordeel van de luchtstroom door achter de vrachtwagen te rijden. Vruuger ginge z'in de vâât zwëmme, èn dèn probeerde z'oep nen booët te klimme. Mââ[r] ijgelek was da iëjl gevâârlek, want a'che ni goe kunt zwëmme, den weurde meegezooge deu de schroef. = Lang geleden zwom men in het kanaal, en vaak probeerden de zwemmers op een binnenschip te klauteren. Eigenlijk was dat heel gevaarlijk, want als je geen goede zwemmer was, bestond de kans dat je in het kielzog van de schroef werd meegezogen.
meemel zn (de), mv: - 1. Verzamelnaam voor houtwormen, houtmijt. Die kas zit iëjlemââ vol meemel. = Het hout van die kast zit vol houtworm. Diëj zolder ës iëjlemââ vermeemeld. = Het houtwerk van de zolder zit vol houtworm.
2. Wordt ook gebruikt om het stof aan te duiden dat overblijft als houtwormen een aanval doen. Onder diëjn ballek lag allemââ meemel. = Onder die houten balk lag allemaal verpulverd hout, als gevolg van mijten die in het hout zitten.
meeschaare ww, verv. schaar mee - schaarde mee - meegeschaard 1. Meenemen, weggrissen, wegnemen. In 't boïjtegâân schaarde[n] ëm alles mee = terwijl hij buiten ging, griste hij alles mee.
meesjiëjze ww, verv: sjiëjs mee - sjiëjsde mee - meegesjiëjsd 1. Bij iemand of bij een groep aansluiten, optrekken met iemand, samenspannen met iemand, meeheulen. [>Nl. sjees = licht tweewieligrijtuig] Da wët naa toch iederiëjn da die in den oorlog eïj meegesjiëjsd më[j] alles wa deüts sprak! = Dat is toch een algemeen bekend feit dat zij meeheulde met de Duitsers in de oorlog!
mèèt zn (-), mv: - 1. Maart, de derde maand van het jaar. Verjâârde gij naa in mèèt of in april? = Verjaar jij in maart of in april? Neej! Den dèdde mèèt. = Neen, op drie maart.
meevooëze ww, verv: vooës mee - vooësde mee - meegevooësd 1. Meeheulen, ondersteunen, gelijk geven, samenspannen, naar de mond praten. Oep aa zuster zaa'k ni reïjkene, want die vooëst toch më[j] eure vènt mee. Èn da kund'eur ni kwââlek neeme. = Op je zuster zou ik niet rekenen, want die spant toch samen met haar echtgenoot. En dat kan je haar niet kwalijk nemen.
mëllektant zn (ne), mv: mëllektanne - verklw: mëllektantsje / mëllektanneke (e) 1. Melktand, tand van het melkgebit. Meestal in het meervoud gebruikt. Ik rappeleer me nog iëjl goe da'k ik in't iëjste stuudejââr al men mëllektanne zèn kwijtgespëld, èn mijn aavers zaa da da kwam deu te veel te snossele. = Ik herinner me nog heel goed dat in de loop van het eerste leerjaar mijn melkgebit wisselde, en dat mijn ouders me wijsmaakten dat het kwam omdat ik te veel snoepte.
mèmme ww, verv: mèm - mèmde - gemèmd 1. Zeveren, zagen, vervelend doen. Gij kunt nogal ës mèmme, sëch! = Jij kan nogal zeuren, zeg! Doe[d] iet, in pleüts van te mèmme! = Doe iets, in plaats van opmerkingen te maken.
mèmmentoot zn (ne), mv: mèmmentoote - verklw: mèmmenteütsje (e) 1. Scheldnaam voor een persoon met dikke lippen. Deze zouden - zogezegd - zijn ontstaan door te veel gezoogd te zijn. As ekik Mik Dzjagger oep't poodejum zie stâân, dèn paaze'k ik toch altij "amaj, wa ne mèmmentootës da naa". = Als ik Mick Jagger zie optreden denk ik er elke keer aan dat hij toch wel dikke lippen heeft.
mëmoore zn (de), geen mv 1. Geheugen, herinneringsvermogen. [>Fr. mémoire] [>Nl. memorie] Gij zè persies ooëk mââ keüt van memoore! = Jij kan blijkbaar niet erg lang onthouden!
zn (de), mv: memoores - verklw: - 2. Herinnering, geheugenis. [>Fr. mémoire] [>Nl. memorie] Van zooë lank azze'k mëmoore[n] ëm ëm ekik da fritkot dââ weete stâân. = Van zo lang ik me kan herinneren heeft dat frietkraam daar gestaan.
mèmster zn (een), mv: mèmsters - verklw: mèmsterke (e) 1. Vrouw die kleine kinderen van andere vrouwen de borst geeft, omdat de eigenlijke moeder onvoldoende moedermelk heeft, of zich niet met de kindervoeding wil bezighouden. Z'ës in't kinderbët gebleeve èn naa ëmme z'een mèmster âângesprooke. = De moeder is bij de geboorte overleden en nu heeft de familie een voedster gecontacteerd.
mendeïjke / mondeeke uitdrukking 1. Mijn eigen parochiale deken. Wordt eigenlijk alleen in een figuurlijke betekenis gebruikt om iemand aan te duiden, die op dat ogenblik eerder in een negatief daglicht staat. Misprijzende scheldnaam, gebruikt om iemand aan te duiden die zich niet gedraagt zoals het hoort of zoals gangbaar wordt verwacht. Samengesteld uit het Franse "mon" (mijn) en het Nederlandse "deken". Wie da da gedâân eïj? Aa, mendeïjke dââ! = Wie deze fout gemaakt heeft? Hij daar!
mèr(re)mittegaat zn (et), stofnaam 1. Klatergoud, vals goud. Wordt figuurlijk ook gebruikt om aan te geven dat iets nep is. Die paast dat ze mij më eur zjuwiëjlen in mèrmittegaat zjaloes gââ mââke zeeker? Ik ëm dèn mââr iëjn brazzelët, mââ diëj ës in ëcht gaat! = Die denkt toch niet dat ze mij met haar juwelen in klatergoud jaloers gaat maken? Ik heb dan misschien maar één armband, die echter wel van echt goud is.
mèrrezèèk zn (de), geen mv 1. Bier met laag alcoholgehalte en flauw van smaak. Gëft mij mââr een goej pint. Ik snap ni da zooë veul mènse kontènt zèn më pintsjes mèrrezèèk. = Geef mij maar een stevig glas bier. Ik begrijp echt niet dat zoveel mensen tevreden zijn met veel glazen flauw bier.
|
Laatste wijziging | 30-05-2013 - Toevoegingen 22-06-2008 - Toevoegen afbeeldingen 23-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |