|
tussedentwiëj / tissedentwiëj bijw 1. Tussendoor, ondertussen, tussen twee andere bezigheden of activiteiten in. 'k Zèn nââ de mèt gewëst, èn nââ de viswinkel. Èn tussedentwiëj nog agaa petatte gâân kooëpe. = Ik ben naar de markt gegaan, en naar de viswinkel. En tussen deze twee boodschappen heb ik ook nog vlug aardappelen gekocht.
tutterejot / tutterijot zn (den), mv: - 1. Jodiumtinctuur. Wordt ook wel abusievelijk gebruikt om mercurochroom aan te duiden. [>Fr. teinture d'iode] A'ch aa ziëjr gedâân ët, moette wa tutterejot oep 't bloet doen. = Als je je gekwetst hebt, kan je een beetje jodiumtinctuur op de wonde aanbrengen. As't roefke deraf gââ doede'r mââ wat tutterejot oep. = Als het roofje van de wonde valt, doe je er best jodiumtinctuur op.
Zie ook: tèntuurdijot
tuu zn (nen), mv: tuus - verklw: tuuke (een) 1. Fopspeen, tutter, tut. Sëch! Gëft diëj klaane zenen tuu ës! 'k Zèn diëj ze geblèèt muug, zënne! = Zeg! Geef de baby zijn fopspeen! Ik ben dat gehuil echt meer dan zat! As em zen tuuke nog mââ zag, begost em al te lache. = Zelfs als hij zijn fopspeen alleen maar zag, begon hij al te lachen.
2. Smalle rubberband die meestal gebruikt wordt bij rennersfietsen. [>Fr. tube = buis, pijp, tube] Ne platten tuup ëmme = platte band hebben, het resultaat als alle lucht is weggelopen uit een fietsband. Èn oemdat em ne platten tuup aa, ës em te lâât binnegekomme, èn naa mag em morrege nemiëj meedoen. = Omdat ie lek reed, is hij te laat over de streep gereden, met als gevolg dat hij morgen niet meer mag deelnemen.
twènst bijw 1. Ondertussen, terwijl, op hetzelfde ogenblik. Twènst a'k ie më[j] aa zat te lameere, ëmme ze menen ottoo gepikt. = Terwijl ik met je zat te praten, heeft men mijn auto gestolen. Gââde gij twènst ooëk bij ons maa binne, oem te vrââge of da z'iet nooëdeg eïj? = Ga jij ineens ook bij mijn moeder langs, om te vragen of ze iets nodig heeft?
Zie ook: swènst
twiëj telw, twïjde (den) 1. Twee. Komd alliëjn of komde më twiëj? = Kom je alleen of met z'n tweeën?
twïjde telw, (den) 1. Tweede. Den twïjde[n] ës goe, mââ den iëjst[n] ës beïjter. = De tweede (plaats) is goed maar de eerste is beter.
|
Laatste wijziging | 12-07-2008 - Toevoegen afbeeldingen 10-05-2008 - Toevoegen afbeeldingen 24-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |