|
foef zn (een) mv: foefe - verklw: foefke (e) 1. Vulgaire aanduiding van het vrouwelijk geslacht. Zie ook: foefke.
foefele ww, verv: foefel - foefelde - gefoefeld 1. Knutselen, maar meestal op een onhandige manier. In pleüts van iet serieus te doen, zitte dââ mââ wa te foefele. = Zou je niet beter iets ernstigs doen in plaats van wat te klungelen.
2. Neuken, de liefde bedrijven. Diëj leïj më die vraa te foefele. = Hij ligt met die vrouw in bed, en bedrijft er de liefde mee.
3. Vals spelen, iets doen op een ongeoorloofde manier. Allee... 't ës goe! Ik zal meekââte. Mââr as ek ondervin da g'âân 't foefele zè, dèn schiëj'k derëkt oïjt! Takkoort? = OK... 't is goed! Ik zal mee kaarten. Maar van zodra ik merk dat je vals speelt, stop ik onmiddellijk! Is dat afgesproken?
foefke zn (e) =verklw, mv: foefkes 1. Slimmigheid, truuk, listigheid. Oe ëdde da gedâân? Èn ik kreeg die lamp dââ ni[j] oïjt! - 'k Zal aa da foefke[n] ooëk ës liëjre sebiet! = Hoe heb je dat voor mekaar gekregen? Mij lukte het niet om die lamp uit te draaien! - Ik zal je seffens dat truukje uitleggen! Zie ook: foef.
foempe ww, verv: foemp - foempte - gefoempt 1. Vals spelen bij het knikkeren. De knikker wordt niet weg "geschoten" - zoals het hoort - maar de hand beweegt mee en werpt de knikker weg. Më[j] aa speel ek nemiëj want chij doe ni as foempe. = Ik wil met jou niet meer knikkeren want jij speelt vals.
foert stopwoord 1. Salut! Zut! Verrek! Uitdrukking die aanduidt dat men eigenlijk iets weigert. Wa dènkte gij naa wel? Foert! = Wat denk je wel zeg? Vergeet het maar!
foesjele ww, verv: foesjel - foesjelde - gefoesjeld 1. Knoeien, onbeholpen of slordig ergens mee bezig zijn, prutsen. In pleüts van âân aaven brommer te zitte foesjele, zodde'r beïjter ës më nââ de garaasj gâân veur een onderaat. = In plaats van zelf aan je motorfiets te knoeien, kan je er beter mee naar de garage gaan voor een onderhoudsbeurt.
foesjeleïjr zn (ne), mv: foesjeleïjr - verklw: foesjelèrreke (e) 1. Knoeier, prutser, iemand die er niet veel van terecht brengt, iemand die slordig werk aflevert. Mââr Irèèn toch! Ge wilt toch ni zëgge da ge diëj foesjeleïjr ët lââte komme veür aa kornisj te lââte schildere? Ge zël et wël zien: goejekooëp ës slèchte kooëp! Zëgt ni da'k et aa ni gezeïj ëm! = Maar Irene toch! Je gaat me nu toch niet vertellen dat je die knoeier laat komen om de dakgoot te schilderen? Je zal het resultaat wel zien: goedkoop is daarom niet noodzakelijk een goede koop! Verwijt me later nooit dat ik je niet verwittigd had!
fok zn (ne) mv: fokke - verklw: fokske (e) 1. Bril. 'k Zal mene fok ës oepzëtte, want anders kan ek die klaan lëtterkes ni leeze. = Ik zal mijn bril even opzetten, want anders kan ik de kleine lettertjes niet lezen.
fondemènt zn (e), mv: fondemènte - verklw: fondemèntsje (e) 1. Achterwerk. [>Nl. fondament, fundament] Më zooë fondemënt moette ni in nen ofstoel gâân zitte. = Met zo een "goed ontwikkeld" achterwerk, kan je beter niet op een tuinstoel gaan zitten.
forsmotris zn (de), geen mv - geen verklw 1. Sterkstroom, driefazige stroom, meestal gebruikt om zware motoren aan te drijven. [>FR. force motrice] A che forsmotris in oïjs ët, dèn kunde da zien âân drij grooëte plôôns oep den tabloo. = als je sterkstroom in de woning hebt, kan je dat herkennen aan 3 grote zekeringen op het zekeringenbord.
fotël / foteül zn (ne), mv: fotëls / foteüls - verklw: fotëlleke/foteülleke (e) 1. Bankstel, fauteuil; in België: zetel. [>Fr. fauteuil. >Oudfr. faldestoel, faldesteuil, faudeteuil = vouwstoel] Sââves zit ek geïjre[n] in menen fotël. = 's Avonds zit ik graag in mijn zetel. Zët aa naa mââ gerist in de foteül. = Zet je maar gerust in de fauteuil.
|
Laatste wijziging | 02-10-2013 - Toevoeging nieuw woord 15-06-2008 - Toevoegen afbeelding 10-05-2008 - Toevoegen afbeelding 18-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |