|
fèbbe zn (ne), mv: fèbbes - verklw: fèbbeke (e) 1. Lievelingskindje (pejoratief bedoeld), iemand die bevoordeeld wordt, bijv. door de leraar in de klas. Och, da's de fèbbe van de miëjster! = Dat is het lievelingskindje van de leraar, die wordt altijd voorgetrokken.
fèbbekak zn (ne), mv: fèbbekakke - fèbbekakske (e) 1. Lievelingskindje (pejoratief bedoeld), iemand die bevoordeeld wordt, bijv. door de leraar in de klas. Gij zè mij klaa fèbbekakske! = Jij bent mijn troetelkindje.
feleejkiëj zn (-) 1. Vorige keer, "verleden" keer. [>Nl. verleden] 'k Ëm aa feleejkiëj toch al gezeïj da ge dââ mëj aa polle moet afblijve! Tantafeïjr! = Ik heb je in het verleden toch al gezegd dat je daar niet mag aankomen! Frutselaar! Feleejkiëj as m'in d'Ardënnen oep konzjee wââre, eïjg et nogal gereïjgent, zënne! = Toen we de laatste keer in de Ardennen op vakantie waren, heeft het nogal geregend, hoor!
fernijn zn (et), mv: - 1. Venijn, gif, vergif. [>Fr. venin] 't Fernijn komt altij oep 't lëste! = Het venijn zit altijd in de staart.
|
Laatste wijziging | 10-05-2008 - Toevoegen afbeelding 18-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |