|
indewaar uitdrukking 1. Verward, het niet goed meer weten, er niet meer aan uit kunnen, het niet meer begrijpen. Mene zoon zeïj da'k beïjter kan gâân wèrreke, mââ mene vènt vint da'k toïjs moet blijve. Naa zèn ek iëjlemââr indewaar... = Mijn zoon zegt dat ik beter kan gaan werken, terwijl mijn echtgenoot vindt dat ik beter thuis kan blijven. Nu weet ik het echt niet meer...
indoefele ww, verv: doefel in - doefelde[n] in - ingedoefeld 1. Induffelen, warm aankleden, warm inpakken. Zie da diëj klaane giëjn valling oepdoe! 'k Zaa em mââ wa beïjter indoefele... = Zorg ervoor dat het jongetje geen verkoudheid opdoet! In jouw plaats zou ik hem warmer aankleden...
ingsel zn (een), mv: ingsels - geen verklw. 1. Scharnier, ijzeren beslag waarmee een deur of een raam aan de muur bevestigd wordt. [>NL hengsel] Ge moet die ingsels ës smeïjre, want ze mââke lawaat = je moet die scharnieren een keer oliën, want ze maken lawaai.
inkoïjle ww, verv: koïjl in - koïjlde[n] in - ingekoïjld of ook: koïjl in - keülde[n] in - ingekeült 1. Inkuilen. Dit wordt gezegd van groenten of veldvruchten die onder aarde worden bedolven om ze zo door de winter te bewaren. Diëjn boer eïj zen biëjte[n] ingekeült. = Die landbouwer heeft de voederbieten ingekuild.
2. Figuurlijk: achterste, zitvlak. Imant ne stamp in zenen inkpot geeve dat em al schrijvende veüts leüpt. = Iemand straffen op een manier die hij/zij niet licht zal vergeten.
inplèkvan / inpleütsvan uitdrukking 1. In de plaats van, als alternatief. In pleüts van dââ zooë te stâân lache, zodde mij beïjter oïjt de string komme[n] eüllepe. = In plaats van daar zo te staan lachen, zou je me beter uit de rats kunnen helpen. Ie zaa'k ik naa de nââm van men vraa schrijve, inplèkvan menen ijge nââm. = Hier zou ik dan weer de naam van mijn vrouw invullen, in plaats van mijn eigen naam.
inreüsse ww, verv: reüs in - reüste[n] in - ingereüst 1. Inwrijven, door wrijven met iets bedekken of doordrenken. As ek een baal plèk ëm, dèn reüse'k die gewooënlek in më[j] azijn, want z'ëmme mij gezeïj da da ontsmët. = Als ik een blauwe plek heb dan wrijf ik die meestal in met azijn, want men heeft me verteld dat het ontsmettend werkt. Wilde gij mij naa ës inreüsse më krèèm teege de zon? = Wil jij me inwrijven met zonnecrème?
inscheürrepe onpers. ww, verv: scheürrept in - scheürrepte[n] in - ingescheürrept 1. Inscheuren. Zene nââgel ës ingescheürrept. = Zijn vingernagel is ingescheurd.
intèts bijw 1. Op tijd, intijds. Zie da ge tenoste kië[j] intèts komt! = Zorg ervoor dat je de volgende keer op tijd bent. Zie ook: betèts.
inzoïjle ww, verv: zoïjl in - zoïjlde(n) in - ingezeüld 1. Inslapen, indoezelen. E[j] ës ingezeüld. = Hij is ingedoezeld. Zie ook: inzoïjlvalle.
inzoïjlvalle ww, verv: val in zoïjl - viel in zoïjl - inzoïjlgevalle 1. Inslapen, indoezelen. E[j] ës inzoïjlgevalle. = Hij is ingedoezeld. Zie ook: inzoïjle.
|
Laatste wijziging | 30-05-2013 - Toevoeging 10-05-2008 - Toevoegen afbeelding 23-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl |