A  B
 C  D
 E  F
 G  H
 I  J
 K  L
 M  N
NA
NE
NI
NO
 O  P
 Q  R
 S  T
 U  V
 W  X
 Y  Z

ni / nitte

bijw

1. Niet.

E'n eïj mij oïjtgenooëdegd oem nââ diej niefe[n] opperaa te gaan! = Hij heeft me uitgenodige om de voorstelling van de nieuwe opera bij te wonen.

Ëdde gij da gedâân? Ikke nitte! = Heb jij dat gedaan? Neen, ik niet!

 

nief

bijv nw, tvgl: nief - niever - niefst

1. Nieuw.

Ne nieve frak. = Een nieuwe jas.

Nief beüstels keeïjre goe. = Nieuwe bezems vegen goed.

 

Zie ook: nuuf.

 

niesgezint

bijv nw, tvgl: niesgezint - niesgezinter - niesgezintst

1. Wispelturig, gauw iets beu zijn.

Diëj kwispeltuur ës veel te niesgezint. = Hij is veel te wispelturig.

 

niesgezinte

zn (ne), mv: niesgezinte

1. Iemand die gauw iets beu is.

Gij zè ne niesgezinte - gij kint giëjn allef uur më 't sëllefde speele! = Je bent wispelturig - je kan zelfs geen half uur het zelfde spelletje volhouden.

 

nieverans(t)

bijw

1. Nergens.

Dad'ëmme'k nog nieveranst gezien. = Dat heb ik nog nergens gezien.

Diëjn dief moet nieverans ne miëj zijn! = Hij heeft een slechte reputatie omdat hij gestolen heeft, en nu wil niemand hem nog zien.

 

 

nijnââgel

zn (ne), mv: nijnââgels - verklw: nijnââgeltsje (e)

1. Dwangnagel, stroopnagel. Plaats naast de nagel waar de huid is ingescheurd. [>Nl. nijdnagel][>gewestelijk Nl. nijnagel]

A ge ne nijnââgel ni goe verzeurregt, dèn begint diëj te zweïjre. = Als je een dwangnagel niet goed verzorgt heb je kans dat de wonde ontsteekt en zweert.

 

nikkenakske

zn (e), =verklw, mv: nikkenakskes

1. Klein koekje (circa 2 cm) dat aan kinderen wordt gegeven. Er zijn twee soorten: deze die enkel in deeg zijn en gewoonlijk de vorm van een letter hebben; de andere zijn cirkelvormig en er wordt een gekleurd suikerpuntje opgespoten. In de kindertuin werd dit vroeger meegenomen als een kind verjaarde.

Meestal wordt het woord in de meervoudsvorm gebruikt: nikkenakskes.

Onze klaane[n] eïj vë zene verjâârdag nikkenakskes meegenoome, èn de juffraa eïj tee gemokt. = Ons zoontje heeft ter gelegenheid van zijn verjaardag nikkenakskes meegenomen naar de peutertuin en de froebel-onderwijzeres heeft thee gemaakt.

 

nikske

bijw

1. Niets.

Wad'ës da? Nikske! = Wat is dat? niets!

'k Zien nikske. = Ik zie niets.

 

nipperke

zn (et), =verklw, mv: -

1. Kleine hoeveelheid, miniem aantal, korte tijdsduur. [>Ndl. van nippen, intensivering van nijpen]

Oep't lëste nipperke kwam em den oek oemgedrôôt. E[n] aa de bus nog zjeust! = Op het allerlaatste ogenblik kwam draaide hij de hoek om. Hij was nog net op tijd voor de autobus.

 

 

Laatste wijziging 23-06-2008 - Toevoegen afbeeldingen
23-02-2007 - Omzetting naar nieuwe stijl